This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Je kunt de volgende zinsdelen benoemen:
- Persoonsvorm (pv)
- Onderwerp (ow)
- Werkwoordelijk gezegde (wwg)
- Lijdend voorwerp (lv)
- Meewerkend voorwerp (mv)
- Nieuw: bijwoordelijke bepaling (bwb)
Wwg = alle werkwoorden + te + aan het + splitswerkwoorden
Ond = wie/wat + wwg?
Lv = wat/wie + wwg + ond?
Mv = aan / voor wie? + wwg + ond + lv
Een geheim moet je nooit aan een ander doorvertellen.
Wij spelen een voetbalspel.
1 Breid bovenstaande zin uit met wanneer.
2 Breid bovenstaande zin uit met waar.
3 Breid bovenstaande zin uit met hoe.
4 Breid bovenstaande zin uit met waarmee.