Signaalwoorden

Lesopbouw
  • Doel van de les

  • Betekenis signaalwoorden
  • Voorbeelden signaalwoorden
  • Wat weet ik nog?
  • Signaalwoorden in een zin
  • Samen oefenen
  • Jullie oefenen
  • Lesafsluiting
  • Zelfstandig aan de slag



1 / 22
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesopbouw
  • Doel van de les

  • Betekenis signaalwoorden
  • Voorbeelden signaalwoorden
  • Wat weet ik nog?
  • Signaalwoorden in een zin
  • Samen oefenen
  • Jullie oefenen
  • Lesafsluiting
  • Zelfstandig aan de slag



Slide 1 - Slide

Doel
Ik weet wat signaalwoorden zijn en kan ze correct toepassen in een zin. 

Slide 2 - Slide

Een signaalwoord is een verbindingswoord 

Slide 3 - Slide

Voorbeelden van signaalwoorden
  • maar
  • vervolgens
  • toen
  • plotseling
  • daarna
  • want
  • dus
  • ten derde

Slide 4 - Slide

Waarom signaalwoorden?
Een signaalwoord kan je helpen een verhaal beter te begrijpen. 

Slide 5 - Slide

Weet je nog?
Voegwoorden
Schrijf op je wisbordje de drie voegwoorden die je geleerd hebt. Overleg met je schoudermaatje.

Slide 6 - Slide

Voegwoorden
  • maar
  • want
  • en

Slide 7 - Slide

Signaalwoorden in een zin
Tijd:
Eerst pak je een kom, daarna doe je de bloem in de kom. Vervolgens laat je de boter smelten.

Terwijl je wacht op het smelten van de boter gaat plotseling het brandalarm af. 


Slide 8 - Slide

Signaalwoorden in een zin
Opsomming:
Eerst pak je een kom, daarna doe je de bloem in de kom, vervolgens laat je de boter smelten en voeg je deze ook toe. Ten vierde voeg je twee eieren toe.  
Daarnaast moet je niet vergeten om op tijd de oven aan te zetten. Bovendien is het handig een raampje open te zetten om te luchten. 

Slide 9 - Slide

Signaalwoorden in een zin
Reden:
Ik ga nu stoppen met de instructie over de signaalwoorden, want het is tijd om samen aan de slag te gaan, omdat samen oefenen belangrijk is. Daarom heb je je wisbordje nodig. Aangezien je samenwerken niet alleen kan zoek je nu je schoudermaatje op. 

Slide 10 - Slide

Signaalwoorden

Slide 11 - Mind map

Schrijf de signaalwoorden uit het volgende verhaal op.
Ik ga vandaag naar mijn vriendin toe, omdat ze jarig is. Bovendien heeft ze haar zwemdiploma gehaald. Daarom neem ik twee cadeautjes voor haar mee.


(Gelukt? Overleg met elkaar of het gaat signaalwoorden over tijd, opsomming en/ of reden.) 

Slide 12 - Slide

Schrijf de signaalwoorden uit het volgende verhaal op.
Aangezien ik van bakken houd ga ik vandaag pannenkoeken bakken. Eerst doe ik pannenkoekenmix in een grote kom, daarna voeg ik melk toe. Ook doe ik twee eieren in het beslag. Ten slotte mix ik het met de garde door elkaar. 



(Gelukt? Overleg met elkaar of het gaat signaalwoorden over tijd, opsomming en/ of reden.) 

Slide 13 - Slide

Nu jij
Je hebt nu geleerd wat een signaalwoord is, voorbeelden van signaalwoorden gehoord en je hebt samen met je schoudermaatje geoefend om de signaalwoorden uit de zin te halen. 

Zit je klaar om de signaalwoorden uit de zinnen te halen?

3 goed of minder? Kom aan de instructietafel zitten.
4 goed of meer? Zelfstandig aan de slag.

Slide 14 - Slide

Wat is hieronder het signaalwoord?

“Ik ga naar school. Daarna ga ik weer naar huis.”
A
Ik
B
Daarna
C
Weer
D
Naar

Slide 15 - Quiz

Wat is hieronder het signaalwoord?

“Mijn moeder hangt de ballen in de kerstboom. Ten slotte zet ze de piek bovenop”
A
Ten slotte
B
Bovenop
C
Kerstboom
D
Hangt

Slide 16 - Quiz

Wat is hieronder het signaalwoord?

“Vandaag wordt het een leuke dag. We gaan winkelen en ook naar de kapper.”
A
Vandaag
B
We
C
Wordt
D
En ook

Slide 17 - Quiz

Wat is hieronder het signaalwoord?

“Aangezien je je werk niet af hebt moet je zo nog even blijven.”
A
Zo
B
Moet
C
Aangezien
D
Even

Slide 18 - Quiz

Wat is hieronder het signaalwoord?

“Plotseling hoor ik een harde knal. ‘Wat is dat voor een geluid’, vraag ik aan mijn zus.”
A
Er staat geen signaalwoord in dit verhaal.
B
Wat
C
Plotseling
D
Vraag

Slide 19 - Quiz

Typ het signaalwoord dat op de stippellijn hoort te staan:

“Ik begin met ontbijten, .... ga ik me aankleden.”

Slide 20 - Open question

Typ het signaalwoord dat op de stippellijn hoort te staan:

“Ik wil wel komen, ... ik kan niet.”

Slide 21 - Open question

Blok 4 week 1 les 3
Maak opgave 1 en 2. 

Daarna schrijf je zelf een kerstverhaal waarbij je gebruik maakt van signaalwoorden. 

Vervolgens lees je het verhaal voor aan je schoudermaatje. Kan hij/ zij ook de signaalwoorden uit jouw verhaal halen?

Klaar of moet je even wachten? Ga stil lezen. 

Slide 22 - Slide