This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
wat heb je tot nu toe geleerd?
-Hoe je de persoonsvorm vindt;
-Wat een persoonsvorm tt en persoonsvorm vt is;
-Wat een infinitief is;
-Wat een voltooid deelwoord is;
-Wat een onvoltooid deelwoord is.
Slide 1 - Slide
wat gaan we vandaag doen?
herhalen wat een voltooid deelwoord is en een onvoltooid deelwoord is.
Slide 2 - Slide
welke vorm kan een werkwoord hebben?
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
onvoltooid deelwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 3 - Quiz
Voltooid en onvoltooid deelwoord
Niet alle werkwoorden zijn persoonsvormen.
Je kunt ook te maken hebben met een voltooid deelwoord (vd) of een onvoltooid deelwoord (od).
Slide 4 - Slide
Onvoltooid deelwoord
Dit is een vorm van het werkwoord om aan te geven dat het nog gaande (bezig) is. Het is onvoltooid. Het geeft antwoord op de vraag HOE het onderwerp iets doet.
OD = infinitief + d(e)
de laatste letters zijn dus altijd -end
Kijk maar eens naar de volgende voorbeelden:
Slide 5 - Slide
Voorbeelden Onvolt. dw
De jongen kwam huilend thuis.
Fluitend fietste ik naar school.
Mijn opa gaat lopend naar de supermarkt.
Slide 6 - Slide
oefenen
Geef aan of het woord dat tussen streepjes staat, een voltooid deelwoord is of een onvoltooid deelwoord.
begint het met ge-/be-/ver- = VD
eindigt het op -end = OD
Slide 7 - Slide
Een paar maanden geleden heb ik mijn teen -gebroken-.
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord
Slide 8 - Quiz
De man werd -schreeuwend- op straat gevonden.
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord
Slide 9 - Quiz
Mijn zusje moest -huilend- van het lachen naar de directeur.
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord
Slide 10 - Quiz
Gisteren heb ik een tropische fruitsalade -gemaakt-.