This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Oefentoets b1
hoofdstuk 2 en 3
Slide 1 - Slide
Woordenschat Wat betekent 'toenmalige'?
Slide 2 - Open question
Woordenschat Wat betekent 'attractief'?
Slide 3 - Open question
Woordenschat Wat betekent 'doubleren'?
Slide 4 - Open question
Woordenschat Wat betekent 'afgunst'?
Slide 5 - Open question
Woordenschat Wat betekent 'onbekend maakt onbemind'?
Slide 6 - Open question
Woordenschat Wat betekent 'de kroon spannen'?
Slide 7 - Open question
Woordenschat Maak een zin waaruit de betekenis duidelijk wordt: het feestvarken
Slide 8 - Open question
Woordenschat Welk woord past in deze zin? Jammer genoeg was er weinig […] om naar de film te gaan.
Slide 9 - Open question
Woordenschat Welk woord past in deze zin? In de krant schreef de […..] over de heftige brand in het gemeentehuis.
Slide 10 - Open question
Woordenschat Vul aan: Wat is het hier een saaie boel! Kan er niet iemand […]
A
Abraham/Sara zien?
B
de bloemetjes buiten zetten?
C
op eieren lopen?
D
wat leven in de brouwerij brengen?
Slide 11 - Quiz
Woordenschat Vul aan: Die populaire bakker heeft al zijn klanten […] toen hij op 1 april aankondigde met zijn zaak te gaan stoppen.
A
bij de neus genomen
B
door de mand laten vallen
C
er feestelijk voor bedankt
D
naar de pijpen gedanst
Slide 12 - Quiz
Grammatica Welke verdeling in zinsdelen is juist?
A
Op de Dam / kun / je overdag / honderden duiven / voeren.
B
Op de Dam / kun / je overdag / honderden / duiven / voeren.
C
Op de Dam / kun / je / overdag honderden duiven / voeren.
D
Op de Dam / kun / je / overdag / honderden duiven / voeren.
Slide 13 - Quiz
Grammatica Welke verdeling in zinsdelen is juist?
A
Willen / jullie / morgen / nog / naar de carnavalsoptocht / gaan kijken?
B
Willen / jullie / morgen / nog naar de carnavalsoptocht / gaan kijken?
C
Willen / jullie / morgen / nog naar / de carnavalsoptocht / gaan kijken?
D
Willen / jullie / morgen nog / naar de carnavalsoptocht / gaan kijken?
Slide 14 - Quiz
Grammatica Noteer de woordsoorten (lw, zn, bn, ww) uit de volgende zin: Willen jullie morgen nog naar de carnavalsoptocht gaan kijken?
Slide 15 - Open question
Grammatica Noteer de woordsoorten (lw, zn, ww, bn) uit de volgende zin: Op de Dam kun je overdag grijze duiven voeren.
Slide 16 - Open question
Grammatica Ontleed de volgende zin volledig (pv, wg, ow, zinsdeelstrepen) Wil jij morgen met mij naar de bioscoop?
Slide 17 - Open question
Grammatica Ontleed de volgende zin volledig (pv, wg, ow, zinsdeelstrepen) Mijn man kan erg lekker koken.
Slide 18 - Open question
Formuleren Vul het juiste verwijswoord (die/deze/dit/dat) in: [...] toneelstuk werd eerder in Londen opgevoerd.
Slide 19 - Open question
Formuleren Vul het juiste verwijswoord (die/deze/dit/dat) in: [...] man draagt mooie schoenen.
Slide 20 - Open question
Formuleren Vul het juiste verwijswoord (die/deze/dit/dat) in: Hoe heet het hondje [...] jullie gisteren hebben gekocht?
Slide 21 - Open question
Formuleren Vul het juiste verwijswoord (die/deze/dit/dat) in: [...] boek gaat over een jongen [...] meedoet aan een tenniswedstrijd.
Slide 22 - Open question
Formuleren Noem drie signaalwoorden voor tijd
Slide 23 - Open question
Formuleren Noem drie signaalwoorden voor toelichting
Slide 24 - Open question
Formuleren Vul een passend signaalwoord in: Annet maakt haar lunchpakket klaar, […] ze naar school gaat.
Slide 25 - Open question
Formuleren Vul een passend signaalwoord in: Ik ga met de fiets, [...] ik de bus te duur vind.
Slide 26 - Open question
Spelling Noteer het meervoud van 'leeuwerik'
Slide 27 - Open question
Spelling Noteer het meervoud van 'locomotief'
Slide 28 - Open question
Spelling Noteer het meervoud van 'calorie'
Slide 29 - Open question
Spelling Welke meervoudsvorm is niet juist gespeld?
A
angsthazen
B
damschijven
C
orchideën
D
theorieën
Slide 30 - Quiz
Spelling Welke is juist?
A
cauplet
B
couplet
C
koeplet
D
coepplet
Slide 31 - Quiz
Spelling Welke is juist?
A
pouse
B
pouze
C
pauze
D
pause
Slide 32 - Quiz
Spelling Welke is juist?
A
vitamine
B
vitamiene
C
fitamyne
D
vietamiene
Slide 33 - Quiz
Spelling - werkwoorden Spel de werkwoorden in de verleden tijd correct: Naast hem […] (liggen) Ygraine, die even later van een zoon […] (bevallen).
Slide 34 - Open question
Spelling - werkwoorden Spel de werkwoorden in de verleden tijd correct: Omdat het hard […] (vriezen), […] (dragen) de vroedvrouw een wollen muts.
Slide 35 - Open question
Spelling - werkwoorden Spel het werkwoord in verleden tijd correct: Sam [...] (zijn) blij om zijn oma te zien.
Slide 36 - Open question
Spelling - werkwoorden Spel de werkwoorden in de verleden tijd correct: Die vandalen […] (bekogelen) eerst een treinstel en […] (gooien) vervolgens een lucifer in het schoonmaakmagazijn.
Slide 37 - Open question
Spelling - werkwoorden Spel de werkwoorden in de verleden tijd correct: Jij [...] (praten) veel te veel in deze les [...] (vinden) de juf.