Woordsoorten 3 basis H4

Grammatica: Woordsoorten
Elk woord in een zin kan je benoemen
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica: Woordsoorten
Elk woord in een zin kan je benoemen

Slide 1 - Slide

Woordsoorten hoofdstuk 4
Zoek op: bladzijde 142

Deze les:
Lidwoord, zelfstandig naamwoord, werkwoord, bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Slide

Lidwoord
Er zijn 3 lidwoorden: de, het en een

Let op bij het!!
Alleen als er een zelfstandig naamwoord bij staat, is het een lidwoord.
Het regent --> geen lidwoord.
Het rode kleedje ligt op de grond --> wel lidwoord.

Slide 3 - Slide

Wat zijn de lidwoorden in deze zin?
De meisjes dansen het liefste op de muziek.

Slide 4 - Open question

Zelfstandige naamwoorden
Woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten, noem je zelfstandige naamwoorden (znw).

Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Suzanne en Zwolle zijn dus zelfstandige naamwoorden.

Slide 5 - Slide

Zelfstandig naamwoord
  • Een zelfstandig naamwoord komt altijd ACHTER het lidwoord.
- De computer 
De = lidwoord. Computer = zelfstandig naamwoord
- Het kopje
Het = lidwoord. Kopje = zelfstandig naamwoord.
- Een vogelhuisje
Een = lidwoord. Vogelhuisje = zelfstandig naamwoord.
                                       Lidwoord en zelfstandig naamwoord horen dus bij elkaar!! 

Slide 6 - Slide

Werkwoorden (ww)
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt.

Een werkwoord kun je vervoegen. Je geeft het dan verschillende werkwoordsvormen:
lachen: lach - lacht- lachen- lachte- lachten- gelachen - lachend
vallen: val - valt- vallen - viel - vielen - gevallen - vallend

Slide 7 - Slide

bijvoegelijk naamwoord
Een bijvoegelijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Je weet door een bijvoegelijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.


Slide 8 - Slide

Wat is het bijv. naamwoord?
De rode auto ziet er mooi uit.
A
De
B
rode
C
auto
D
mooi

Slide 9 - Quiz

Lidwoorden:
De auto van de winnaar is een snelle raceauto.

Slide 10 - Open question

Zelfstandig naamwoorden:
De auto van de winnaar is een snelle raceauto.

Slide 11 - Open question

Werkwoorden:
De auto van de winnaar is een snelle raceauto.

Slide 12 - Open question

Bijvoeglijk naamwoorden:
De auto van de winnaar is een snelle raceauto.

Slide 13 - Open question

Zelfstandig werken:

Vanaf bladzijde 142:
Opdracht: 2, 3, 4, 6, 
9, 12, 14, 17

Slide 14 - Slide