Donderdag 14.10.21

Mittwoch, den 13.10.21
  • Logo.de
  • Hausarbeit besprechen
  • Woordjes en naamvallen 
  • Teksten maken
1 / 35
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Mittwoch, den 13.10.21
  • Logo.de
  • Hausarbeit besprechen
  • Woordjes en naamvallen 
  • Teksten maken

Slide 1 - Slide

Prüfung:
• Wörterliste 1 und 2 Seite 52 und 53
• Lernecke Seite 48; 49; 50; 51:
• Naamvallen – herhaling klas 3
• Werkwoorden haben; sein ; werden en het zwakke werkwoord ook in de verleden tijd
• Lesen
• Schreiben

Slide 2 - Slide

Grammatik 10 is besproken
1. jeden; mannelijk, Akkusativ (4e)
einen; mannelijk, Akkusativ (4e)
2. welchen; mannelijk, Akkusativ (4e)
3. ein; mannelijk, nominativ (1e)
4. meiner; vrouwelijk, Dativ (3e)
5. solcher; meervoud, Genitiv (2e)
6. diese; meervoud, Akkusativ (4e)
meinen; meervoud, Dativ (3e)
Freunden; meervoud, Dativ (3e)
7. dieses Mannes; mannelijk, Genitiv (2e)
8. keine.; vrouwelijk, Akkusativ (4e)

Slide 3 - Slide

Grammatik 11 

Slide 4 - Slide

Grammatik 11 
1. Jeder; mannelijk, Nominativ (1e)
2. Welche; vrouwelijk, Akkusativ (4e)
3. Die; meervoud, Nominativ (1e)
4. ihren; mannelijk, Akkusativ (4e)
5. dieser; meervoud, Genitiv (2e)
6. die. Vrouwelijk, Nominativ (1e)
7. seine; meervoud, Akkusativ (4e)
8. manche; meervoud, Nominativ (1e)

Slide 5 - Slide

Grammatik 12 

Slide 6 - Slide

Grammatik 12 
1. Welchen Sport treibst du?
2. Die Meinung der anderen Schüler finde ich nicht wichtig.
3. Wie erklärt er diese Entscheidung seinen Freunden?
4. Der Lehrer zeigt das Projekt den Schülern.
5. Er wird später bestimmt ein Star!
6. Nur manchen Tennisspielern gelingt dieser Trick.
7. Du musst deinem Chef die Wahrheit sagen.
8. Der Direktor hat dem Gewinner den Preis übergeben.

Slide 7 - Slide

Grammatik 43

Slide 8 - Slide

Grammatik 43

Slide 9 - Slide

Grammatik 44

Slide 10 - Slide

Grammatik 44
1. eine menschliche
2. welche anderen
3. alle selbstbewussten, eine ausgesprochene
4. ein optimistischer Mensch, einen positiven
5. gekleideten, eine beeindruckende Wirkung
6. eine verlässliche

Slide 11 - Slide

Grammatik 45

Slide 12 - Slide

Grammatik 45
1. manche, sanierte, einige spannende
2. ein, eindrucksvolles, ein langer
3. tapferen, ein großes
4. das atemberaubende, ein weitreichender
5. eine mystische
6. deine guten, deine warme

Slide 13 - Slide

Prüfung:
• Wörterliste 1 und 2 Seite 52 und 53
• Lernecke Seite 48; 49; 50; 51:
• Naamvallen – herhaling klas 3
• Werkwoorden haben; sein ; werden en het zwakke werkwoord ook in de verleden tijd
• Lesen
• Schreiben

Slide 14 - Slide

Übung 4  Seite 12 und 13

Slide 15 - Slide

Übung 4  Seite 12 und 13
Alinea 1
Alinea 2
Alinea 3
Alinea 4
Alinea 5
Alinea 6
Alinea
7
2
4
1
x
7
5
6

Slide 16 - Slide

Übung 5, 6, 7, 8  Seite 14 und 15
  • Und lerne danach Wörter 2
  • Wiederhole auch die Grammatik 1 : Naamvallen Blz 48, 49, 50
  • Dann machst du Übungen 36; 37; 38 (wörter 17; 39; 41)
  • Grammatik Übung 51

Slide 17 - Slide

Übung 5 Lied Seite 14 und 15
1. Zelfbewust en bewust van zijn succes en zijn plek in het middelpunt van de aandacht.
2. Hij heeft zich tegen andere kunstenaars afgezet, maar met name tegen mensen die zeiden dat het toch niet zou lukken. Dit deed hij door gewoon door te zetten; hij bleef dromen.
3. Dat hij uitgerekend door een galerie uit zijn droomstad Londen is uitgekozen om te mogen tentoonstellen.
4. Om alles te moeten combineren: school, eindexamen voorbereidingen, zijn andere hobby toneelspelen, het schilderen en zijn auto rijlessen en rijbewijs.
5. Zijn doelen zijn: tentoonstellingen hebben in Miami en de arabische wereld.
6. Hij heeft bij zijn moeder de beginselen van het vak kunnen afkijken en gemert dat het schilderen voor hem rustgevend werkt.

Slide 18 - Slide

Übung 7 Lied Seite 14 und 15
A festhalten an Wünschen, der starke Wille, Zukunft, Sicherheit.
B von der Geburt an, viel üben, Leidenschaft

Slide 19 - Slide

Übung 8 Lied Seite 14 und 15
1. Duurt het gemiddeld lang tot er een passende maatregel getroffen is?
2. Intussen stelt de recherche een onderzoek in naar twee duitse firma’s.
3. In de Duitse eredivisie stijgen de inkomsten door shirtsponsoring.
4. Het is daadwerkelijk vreemd, dat de politicus zo lang aarzelde.
5. Het enthousiasme voor dit evenement groeit elke dag.

Slide 20 - Slide

Übung 17 

Slide 21 - Slide

Übung 17 
1. Ziel, Abitur, Studium
2. Traumberuf, aufhören, Vertrag
3. pünktlich, hilfsbereit, geschickt (kan alledrie gekozen worden uit de Wörterliste)
4. Laune, Eigenschaft, Nachhilfe

Slide 22 - Slide

Übung 36 

Slide 23 - Slide

Übung 36 
Deze vraag kent meerdere antwoordmogelijkheden, maar het moet neerkomen op het volgende:
1. Das Auto hat die Ausfahrt verpasst.
2. Bitte durchhalten! Ich komme sofort!
3. Bitte sehr, 5 €. Stimmt so.
4. Dem Mann ist wohl in seiner Haut.
5. Der Knall war so laut, am Anfang war ich taub

Slide 24 - Slide

Übung 37 
Deutsche                                                 Niederländer
1. detailliert planen                               1. Absprachen in Frage stellen
2. Konsequenz                                                          2. Direktheit
3. Protokolle anfertigen                       3. lösungsorientiert arbeiten

Slide 25 - Slide

Übung 38 

Slide 26 - Slide

Übung 38 

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Übung 39 

Slide 29 - Slide

Übung 39 
1. Ausflug 2. locker 3. verhalten 4. Umständen 5. bewältigen
6. ähnlich
7. Bedürfnis

Slide 30 - Slide

Übung 41 

Slide 31 - Slide

Übung 41 
1. Zo behaalt men geen succes. / Zo boekt men geen resultaat.
2. De politie is de dader op het spoor gekomen.
3. Hij werkt me behoorlijk op de zenuwen.
4. Dat klopt, dat geef ik je op een briefje.
5. Peter is een geluksvogel, hij valt met z’n neus in de boter/ hij heeft geluk gehad.

Slide 32 - Slide

Übung 51

Slide 33 - Slide

Übung 51
1. Meinen langweiligen 2. eine lange 3. meinen kleinen
4. hatte 5. einen alten 6. jeden Sonntag
7. eine spektakuläre 8. meiner besten
9. einen spannenden 10. war
11. ein großer
12. diese ersten

Slide 34 - Slide

Hausaufgaben
  • Wörter wiederholen / lernen
  • Grammatik wiederholen / lernen

Slide 35 - Slide