This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
What are we going to do?
Discuss ex. 2 + 8 + 9, page 212
Adjectives & Adverbs (studybox page 231)
Slide 2 - Slide
Adjectives and Adverbs
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Adjective >> Bijvoeglijk naamwoorden
Een adjective zegt iets over een zelfstandig naamwoord (noun) > The old man. Old zegt iets over man > The pink hat. Pink zegt iets over hat
Een adjective staat meestal direct voor de noun. Maar soms ook erna. > The man is old. > The hat is pink.
Slide 5 - Slide
Adverb>> Bijwoord
Een adverbzegt iets over een bijvoeglijk naamwoord (adjective), een werkwoord (verb) of een ander bijwoord (adverb) > She swims quickly. quickly zegt iets over het werkwoord swims. > How > He ran yesterday. Yesterday zegt iets over het werkwoord ran > When
Adverbs komen meestal achter het woord waar het iets over zegt.