V1 Taalverzorging 28 voltooid en onvoltooid deelwoord

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Welkom V1T

Programma

1. Dagopening
2. 10 minuten lezen
   
3. Huiswerkopdracht nakijken
4. Terugblik vorige les: taalverzorging 27: persoonsvorm verleden tijd
5. Taalverzorging 28: voltooid en onvoltooid deelwoord
6. Afsluiting en vooruitblik

Opdracht 6 nakijken

a zat

 b durfden

 c neerplofte

 d veroorzaakte

 e monteerde

 f vernietigde

g leek

 h kreeg

 i stortte

j lag

 k lanceerde

 l neerviel

 m berokkende

 n haalde

 o dreigde

 p begaf

 q uitviel

Hoe spel je de persoonsvorm verleden tijd?

1. met 't sexy fokschaap (of met 't kofschip )
2. op gevoel
3. ik-vorm of ik-vorm + t
4. stam + d

Wat is een zwak werkwoord?

Noem twee voorbeelden van sterke werkwoorden.

Taalverzorging 28: voltooid en onvoltooid deelwoord

Doel: Je leert voltooide en onvoltooide deelwoorden correct spellen.

Wat is een voltooid deelwoord?

1. Heel werkwoord
2. Persoonsvorm
3. ge-be-her-ver-er-ont woorden
4. Werkwoordelijk gezegde

Welke regel gebruik je voor de spelling van het voltooid deelwoord?

1. 't sexy fokschaap (of met 't kofschip )
2. stam + t of d
3. ik-vorm of ik-vorm + t

Hij heeft afgelopen weekend flink ... (gamen).

1. gegamed
2. gamet
3. gegamet

Zij heeft het aan mij ... (beloven).

1. belooft
2. beloofd
3. beloven

Heb je die heerlijke appeltaart al ... (proeven)?

1. geproefd
2. geproeft
3. geproeven

Dat had ik mij heel anders ... (voorstellen).

1. gevoorsteld
2. voorgestelt
3. voorgesteld

Ik ben in mijn leven wel 3 keer ... (verhuizen)!

1. verhuist
2. verhuisd
3. verhuizen

Ik heb vorige week gelukkig flink ... (relaxen).

1. relaxt
2. gerelaxd
3. gerelaxt

Het hout is ... (opbranden).

1. opgebrandt
2. opgebrand
3. gebrandt

De baby heeft de hele middag naar zijn oppas ... (glimlachen).

1. glimgelachen
2. geglimlacht
3. glimgelacht

Wat is een onvoltooid deelwoord?

1. het hele werkwoord met-d(e)
2. de stam met-d
3. soms d en soms niet

... (huilen) verliet de juf de drukke klas.

1. huilen
2. huilde
3. gehuild
4. huilend

... (joggen) ging Thijs naar de supermarkt voor het vergeten ingrediënt.

1. joggent
2. joggend
3. gejogt
4. gejogd

... (fietsen) gaan de leerlingen altijd naar school.

1. fietsen
2. gefietst
3. fietsend

Afsluiting en vooruitblik

Volgende les:

• Huiswerk: maken opdr. 1 (p. 115)  + leren theorie p. 110, 112, 114, 116
• Meenemen: LAPTOP, boek, leesboek, schrift, pen en plenda
• Programma: taalverzorging 28

Maken H28 opdr 1 t/m 3

Klaar? Ga lezen in je leesboek of alvast verder werken aan opdr 6 en 7