V1 Taalverzorging 29 onregelmatige en Engelse werkwoorden

Welkom V1T
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom V1T

Slide 1 - Slide

Programma
  1. Dagopening
  2. 10 minuten lezen
  3. Huiswerkopdracht nakijken
  4. Terugblik vorige les: taalverzorging 28: voltooid en onvoltooid deelwoord
  5. Taalverzorging 29: onregelmatige en Engelse werkwoorden
  6. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Slide

Opdracht 1 

a gegaan
 b gespeld
 c geplonsd
 d gezocht
 e gedoofd
 f gelanterfant




Opdracht 6

a uitkijkend
 b verdwenen
 c Smalend
 d voortdurend
 e dansend
 f verschrikt

Slide 3 - Slide

Wat is geen kenmerk van het voltooid deelwoord?
A
je gebruikt 't sexy fokschaap om het voltooid deelwoord te kunnen spellen
B
een voltooid deelwoord staat altijd in de tegenwoordige tijd
C
het voltooid deelwoord begint meestal met ge-, be-, ver- of ont-
D
bij een voltooid deelwoord staan er minimaal 2 werkwoorden in de zin

Slide 4 - Quiz

Wij hebben vorige les goed naar de juf ... (luisteren).

Slide 5 - Mind map

Ik ben gelukkig nog nooit op spieken ... (pakken).

Slide 6 - Mind map

Wat is een onvoltooid deelwoord?

A
het hele werkwoord met-d(e)
B
de stam met-d
C
soms d en soms niet

Slide 7 - Quiz

... (rennen) gingen de brugklasleerlingen naar de Aldi.

Slide 8 - Mind map

Taalverzorging 29: onregelmatige en Engelse werkwoorden

Doel: Je leert onregelmatige en Engelse werkwoorden correct spellen.


Slide 9 - Slide

Met de werkwoorden hebben, kunnen, mogen, willen, zijn en zullen is iets bijzonders aan de hand. Wat dan?
A
je schrijft de persoonsvorm van deze werkwoorden altijd zonder t
B
er zijn voor de persoonsvorm in de verleden tijd twee mogelijkheden die allebei goed zijn
C
je schrijft de persoonsvorm en het voltooid deelwoord niet volgens de normale regels

Slide 10 - Quiz

Hij ... (hebben) corona ... (hebben).
A
hebt, gehad
B
heeft, gehad
C
heb, gehad

Slide 11 - Quiz

Hij ... (willen) dat jij naar de dokter bent ... (zijn).
A
wil, geweest
B
wilt, geweest
C
wil, zijn
D
wilt, zijn

Slide 12 - Quiz

Hij ... (zullen) ... (willen) dat jij ... (kunnen) afspreken.
A
zal, wil, kunt
B
zou, willen, kon
C
zal, willen, kunt
D
zouden, willen, kon

Slide 13 - Quiz

Waar of niet waar?

Engelse werkwoorden worden vervoegd volgens de Nederlandse spellingregels.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Hij ... (mixen) het beslag in de kom en ... (fixen) daarna de juiste ovenstand.
A
mixte, fixte
B
mixt, fixt
C
mixete, fixte
D
mixt, fixete

Slide 15 - Quiz

Waar of niet waar?

Soms moet je bij Engelse werkwoorden een e toevoegen als dat nodig is voor de uitspraak.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Josie heeft gister alle potten in de voorraadkast ... (labelen).
A
gelabelt
B
labelde
C
gelabeld
D
gelabelet

Slide 17 - Quiz

Tommy ... (recyclen) netjes het glas in de glasbak.
A
recycled
B
recyclet
C
recyclt
D
recycld

Slide 18 - Quiz

Ik snap het onderdeel werkwoordspelling goed.
A
ja
B
nee
C
zo ongeveer

Slide 19 - Quiz

Opdrachten maken
Kies uit onderstaand rijtje twee opdrachten (je mag ook combineren):
  • persoonsvorm tegenwoordige tijd: opdr. 1 en 2 (p. 118)
  • persoonsvorm verleden tijd: opdr. 4 en 5 (p. 119)
  • Engelse werkwoorden: opdr. 9 en 10 (p. 121)
Je krijgt voor het maken van deze opdrachten 15 minuten de tijd.
Heb je vragen? Stel ze! 
Klaar? Kom een nakijkblad halen om je antwoorden na te kijken.
Daar klaar mee? Ga nog even lezen in je leesboek.

Slide 20 - Slide

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: donderdag 8 december
  • Huiswerk: maken opdr. 11 (p. 121) + leren theorie p. 110, 112, 114, 116, 118 en 120
  • Meenemen: LAPTOP, boek, leesboek, schrift, pen en plenda
  • Programma: grammatica herhaling

Slide 21 - Slide