Opdracht 7 nakijken
De sterke werkwoorden zijn: zitten, lijken, krijgen, liggen, neervallen, begeven en uitvallen.
De zwakke werkwoorden zijn: durven, neerploffen, veroorzaken, monteren, vernietigen, storten, lanceren, berokkenen, halen en dreigen.
Opdracht 8 nakijken
a Bijvoorbeeld:
- Het lijkt morgen mooi weer te worden.
- Het restaurant blijkt al vol te zitten.
- Hij strijkt zijn overhemd voordat hij vertrekt.
b De ij in sterke werkwoorden verandert naar ee in de verleden tijd.
verandert naar ee in de verleden tijd.