Doel van de les: Je oefent met het herkennen van alinea's en verbanden.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Alinea's en verbanden
Doel van de les: Je oefent met het herkennen van alinea's en verbanden.
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Werkfase
Maak de volgende opdrachten, pagina 50-53.
1, 2, 3, 7, 8, 9, 10, 11, 12 en 13
Als je de vragen digitaal wilt maken, je vindt de link in Magister.
Slide 3 - Slide
In het handboek op pagina 64-65 wordt gesproken over macrostructuur en microstructuur in een tekst.
a Wat maakt deel uit van de macrostructuur? b Wat maakt deel uit van de microstructuur?
Slide 4 - Open question
Lees de tekst 'Soapoli' op pagina 50 van je oefenboek.
Welk verband is er tussen alinea 1 en 2? Kies uit: reden, tegenstelling, voorbeeld, verduidelijking.
Aan welk signaalwoord zie je dat? De theorie staat in het handboek, p. 64-65.
Slide 5 - Open question
Lees de tekst 'Soapoli' op pagina 50 van je oefenboek.
Wat is de functie van alinea 3? Aan welk functiewoord herken je deze functie?
Zie voor de theorie pagina 65 van je handboek.
Slide 6 - Open question
Lees de tekst 'Soapoli' op pagina 50 van je oefenboek.
Welke vijf signaalwoorden zie je in alinea 3? Welke verbanden geven ze aan?
Zie voor de theorie pagina 65 van je handboek.
Slide 7 - Open question
Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen.
B
Ze geven een signaal, zodat je weet waar je gebleven bent met lezen.
C
Ze geven voor welk publiek de schrijver de tekst heeft geschreven.
D
Woorden die extra informatie geven
Slide 8 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
omdat
B
zoals
C
en
D
maar
Slide 9 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan
Slide 10 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan
Slide 11 - Quiz
Lees de tekst 'Ook zo moe van het woord verbinding?' op pagina 52 van je oefenboek.
Leg uit waarom een tekst over 'verbinden' past in een paragraaf over alinea's en verbanden.
Geef je antwoord in volledige zinnen.
Slide 12 - Open question
Deze vraag gaat over de tekst 'Ook zo moe van het woord verbinding?' op pagina 52 van je oefenboek.
Hoe wordt het woord verbinden in de tekst uitgewerkt?
Slide 13 - Open question
Deze vraag gaat over de tekst 'Ook zo moe van het woord verbinding?' op pagina 52 van je oefenboek. Welk verband bestaat er tussen alinea 1 en 2?
A een gevolg van iets dat in alinea: genoemd wordt. B een tegenwerping van iets dat in alinea 1 gesteld is. C een toelichting bij iets dat in alinea 1 gesteld is. D een voorbeeld bij iets dat in alinea 1 genoemd wordt.
Slide 14 - Open question
Lees de tekst 'Ook zo moe van het woord verbinding?' op pagina 52 van je oefenboek.
Welk functiewoord had de schrijver kunnen gebruiken in alinea 3? De theorie over functiewoorden staat op pagina 65 van je handboek.
A anekdote
B argument
C voorbeeld
D verklaring
Slide 15 - Open question
Deze vraag gaat over de tekst 'Ook zo moe van het woord verbinding?' op pagina 52 van je oefenboek.
In regel 43 staat 'Laten we eens een stap daarvoor beginnen.' Welk verband legt de schrijver met deze zin tussen de vorige en deze alinea?
Slide 16 - Open question
Deze vraag gaat over de tekst 'Ook zo moe van het woord verbinding?' op pagina 52 van je oefenboek.
Bedenk zelf een kopje dat zou passen boven alinea 6.
Slide 17 - Open question
Deze vraag gaat over de tekst 'Ook zo moe van het woord verbinding?' op pagina 52 van je oefenboek.
a Hoe kijkt de schrijver aan het begin van de tekst tegen het woord verbinden aan?
b Voelt de schrijver zich aan het einde van de tekst 'verbonden'? Leg je antwoord uit.
Slide 18 - Open question
Welk functiewoord is van toepassing op deze alinea.
A
argument
B
tegenwerping
C
nuancering
D
vraagstelling
Slide 19 - Quiz
Woorden als 'argument' en 'stelling' noem je
A
functiewoorden
B
functionele woorden
C
signaalwoorden
D
kernwoorden
Slide 20 - Quiz
Lees alinea 7. Wat is in deze alinea een woordspeling?
A
... in gesprek met een droomkandidaat.
B
... misschien valt er nog een mouw aan te passen
C
... zijn kennis overwaait naar de andere twee koks
D
... een gastvrij restaurant moet gewoon vol kunnen zijn.
Slide 21 - Quiz
Wat is GEEN kenmerk van een alinea? Een alinea
A
Een alinea begint op een nieuwe regel
B
Een alinea heeft een titel
C
Een alinea vertelt iets over een deelonderwerp van de tekst