HAVO 5 14.3 + 15.1 + 15.2

Wat geeft een Lorenz curve aan?
A
Hoeveel geld mensen verdienen.
B
Welk % van de mensen welk % verdient.
C
Hoe gelijk inkomen verdeeld wordt.
D
Hoe eerlijk het inkomen verdeelt wordt.
1 / 36
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat geeft een Lorenz curve aan?
A
Hoeveel geld mensen verdienen.
B
Welk % van de mensen welk % verdient.
C
Hoe gelijk inkomen verdeeld wordt.
D
Hoe eerlijk het inkomen verdeelt wordt.

Slide 1 - Quiz

Inkomen voor belasting en zonder uitkering heet
A
Primair inkomen
B
Secundair inkomen
C
Tertiair inkomen

Slide 2 - Quiz

Inkomen + uitkeringen - belasting + subsidies/belasting op goederen & diensten heet:
A
Primair inkomen
B
Secundair inkomen
C
Tertiair inkomen

Slide 3 - Quiz

Als de rijkste 10% 40% van het inkomen verdient, en de armste 10% 5% zijn de rijkste 10% .... x zo rijk.
A
1
B
4
C
8
D
35

Slide 4 - Quiz

14.3 Nivellering en Denivellering
1. De overheid kan de INKOMENS VERHOUDING tussen rijken en armen beinvloeden.
2. Nivellering betekent de verhouding wordt kleiner = gelijker.
3. Denivellering betekent de verhouding wordt groter = ongelijker.

Slide 5 - Slide

Nivellerend
Denivellerend
BTW
Progressief belasting stelsel
Uitkeringen
Erfbelasting
Huursubsidie
Hypotheekrenteaftrek
Heffingskortingen
€100 voor iedereen

Slide 6 - Drag question

Overheidsingrijpen op primair inkomen
  1. Minimumloon
  2. Maximumtarieven voor vrije beroepen
  3. Algemene wet op gelijke behandeling
  4. Subsidiering van onderwijs
  5. Koppeling/ontkoppeling ambtenarensalarissen 

Slide 7 - Slide

Overheid & secundair inkomen
  1. Progressief belastingstelsel (als je meer verdient betaal je hoger % belasting)
  2. Heffingskorting
  3. Aftrekposten (denivellerend)
  4. Inkomensoverdrachten - geen tegenprestatie
  5. Sociale premies (proportioneel dan denivellerend)
  6. Huur en zorgtoeslag

Slide 8 - Slide

Overheid & tertiair inkomen
  1. Accijns op benzine/sigaretten/alcohol
  2. Prijsverlagende subsidies
  3. Prijsdiscriminatie door overheid
  4. Vergoeding kosten

Slide 9 - Slide

Wat zijn de 4 productiefactoren?
A
Geld, Arbeid, Natuur, Ondernemersschap
B
Kapitaal, Arbeid, Natuur, Onderwijs
C
Geld, Arbeid, Natuur, Onderwijs
D
Kapitaal, Arbeid, Natuur, Ondernemersschap

Slide 10 - Quiz

Het BBP is €200 miljard en de werkgelegenheid is 50 miljoen. Wat is de arbeidsproductiviteit?
A
€0.00025
B
€4
C
€4000
D
€1 000 000 000 000 000

Slide 11 - Quiz

BBP verdubbelt. Werkgelegenheid halveert. Wat gebeurt er met arbeidsproductivtieit?
A
Nog maar 1/4
B
Blijft gelijk
C
Verdubbelt ook
D
Wordt 4x zo groot

Slide 12 - Quiz

BBP stijgt 10%. Werkgelegenheid 5%. Wat gebeurt er met arbeidsproductiviteit?
A
Stijgt 2,0%
B
Stijgt 4,8%
C
Stijgt 5,0%
D
Stijgt 15,8%

Slide 13 - Quiz

Productie in een land
Hangt af van hoeveel je kan produceren (productiecapaciteit)
en
hoeveel er gevraagd wordt aan producten (effectieve vraag)

Slide 14 - Slide

Productiecapaciteit stijgt door:
Toename hoeveelheid of kwaliteit productiefactoren.

Slide 15 - Slide

Arbeid stijgt door:
  • Verandereing omvang beroepsbevolking
  • Investeren in Human Capital
  • Toename arbeidsproductiviteit (hoeveel 1 persoon per uur/dag/jaar kan produceren) (komt door scholing en gebruik machines en nieuwe technieken)

Slide 16 - Slide

Kapitaal stijgt door:
Omvang van kapitaalgoederenvoorraad stijgt door investeringen. Waarom?
- Verwachte verkopen > productiecapaciteit
- Lage rente
- Stijging van loonkosten tov kapitaalkosten
- Technologische ontwikkelingen
- Investeringssubsidies of gunstig belastingsklimaat

Slide 17 - Slide

Kapitaal stijgt door:
Verbetering kwaliteit:
- Procesinnovatie (mechanisatie, robotisering, automatisering)
- Diepteinvesteringen (door breedteinvesteringen niet)
Hierdoor wordt:
- Productie kapitaalintensiever en arbeidsextensiever
- Mechanisatiegraad hoger (kapitaal / arbeid)
- Kapitaalproductiviteit hoger

Slide 18 - Slide

Natuur stijgt door:
Verbetering kwaliteit:
- Verbeten waterkwaliteit
- Oplossen stikstofproblematiek

Slide 19 - Slide

Ondernemersschap stijgt door:
Verbetering kwaliteit:
- Gratis cursussen door Kamer van Koophandel


Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Arbeidsinkomensquote
Loon werknemers + loon zelfstandigen / NBP

(afschrijvingen zijn er dus af want daarmee kan je geen loon betalen)
(= netto toegevoegde waarde bedrijven + overheid)

Slide 22 - Slide

Categoriale inkomensverdeling
1. Vermogensinkomensquote (wat dus niet naar arbeid gaat) (samen 100%)
2. Winstquote --> hoort bij vermogensinkomensquote
3. De verd

Slide 23 - Slide

Stijgende arbeidsinkomensquote leidt tot:
  1. Winstquote daalt
  2. Minder investeringen dus minder groei banen
  3. Verliezen leiden tot faillisementen en ontslagen
  4. Wordt moeilijker geld te lenen, minder investeringen, zie boven...
  5. Minder breedte en meer diepteinvesteringen, ontslagen
  6. Verplaatsing naar lageloonlanden, ontslagen

Slide 24 - Slide

De Effectieve Vraag = C + I + O + E - M
C staat voor:
A
Communisme
B
Consumptie
C
Collectieve uitgaven
D
Categoriale inkomensverdeling

Slide 25 - Quiz

De Effectieve Vraag = C + I + O + E - M
E-M staat voor:
A
Financieringssaldo
B
Saldo lopende rekening
C
Saldo overheidsbegroting
D
Saldo betalingsbalans

Slide 26 - Quiz

De Effectieve Vraag = C + I + O + E - M
O staat voor:
A
Overheidsconsumptie
B
Overheidsinvesteringen
C
Overheidsbestedingen
D
Overheidsonverdrachten

Slide 27 - Quiz

De Effectieve Vraag = C + I + O + E - M
I staat voor:
A
Particuliere investeringen
B
Particuliere inkomsten
C
Particuliere instellingen
D
Particuliere immobulairen

Slide 28 - Quiz

Conjunctuur: Y = Ev= C+I+O+E-M (bruto)
  1. Is Ev > productiecapaciteit, stijging prijzen
  2. Overbesteding = Hoogconjunctuur gevolgd door teruggang
  3. Hoge bezettingsgraad           (BBP / BBPmax * 100%)

Slide 29 - Slide

Conjunctuur: Y = Ev= C+I+O+E-M (bruto)

  1. Is Ev < productiecapaciteit, dalen prijzen = onderbesteding.
  2. Laagconjunctuur gevolgd door herstel
  3. Lage bezettingsgraad            (BBP / BBPmax * 100%)

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Hoogconjunctuur
  • Hoge inflatie
  • Veel vacatures & lage werkloosheid, dus lage uitkeringen
  • Grote beroepsbevolking & lonen, dus veel belasting
  • Hoog consumenten & productenvertrouwen
  • Hoge investeingen
  • Veel consumptie en dus BTW inkomsten
  • Financieringsoverschot overheid

Slide 32 - Slide

Laagconjunctuur
  • ... inflatie of zelfs ....
  • ... vacatures & ... werkloosheid, dus ... uitkeringen
  • ... beroepsbevolking & lonen, dus ... belasting
  • ... consumenten & productenvertrouwen
  • ... investeingen
  • ... consumptie en dus BTW inkomsten
  • Financierings... overheid

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Link

Slide 35 - Link

Opgaves
14.16-14.18
15.1 & 15.2 & 15.3
15.6 & 15.8

Slide 36 - Slide