Les 5 - voegwoorden en nevenschikkende zinnen

Welkom!
NT2 GROEP 1

. Check huiswerk

. Les 5
DE SAMENGESTELDE ZIN EN VOEGWOORDEN


Krokus
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Welkom!
NT2 GROEP 1

. Check huiswerk

. Les 5
DE SAMENGESTELDE ZIN EN VOEGWOORDEN


Krokus

Slide 1 - Slide

Een samengestelde zin (connected sentence)

Een hoofdzin en een hoofdzin
(main sentence, main sentence)
Een hoofdzin en een bijzin
(main sentence, inferior sentence)

Slide 2 - Slide

Een samengestelde zin 

Een hoofdzin en een hoofdzin heeft altijd één van deze voegwoorden (connecting words)






maar, en, dus, of, want > MEDOW

Slide 3 - Slide

Voegwoord = conjunction
Vijf belangrijke voegwoorden:
Maar = but
En = and
Dus = so
Of = or
Want = because
MEDOW
Woordvolgorde = word order

Slide 4 - Slide

Voegwoord = conjunction
Ik eet geen pasta, maar ik eet pizza.
I don't eat pasta, but I eat pizza.

Hij houdt van ijs en hij houdt van taart.
He likes ice cream and he likes cake.

Ik ben ziek dus ik ga naar huis.
I am sick so I will go home.

Slide 5 - Slide

Voegwoord = conjunction
Wij gaan morgen naar het bos of wij gaan morgen naar de zee.

We will go to the forest or we will go to the sea.

Zij eten geen vlees, want zij zijn vegetarisch.
They don't eat meat, because they are vegetarian.

M-E-D-O-W

Slide 6 - Slide

Onderdeel 1
Welk woord past in de zin?

Slide 7 - Slide

1. Ik wil graag verhuizen, want / maar ik wil een huis met een tuin.
A
want
B
maar

Slide 8 - Quiz

2. Ik ga in het weekend soms fietsen en / dus ik ga ook vaak wandelen.
A
en
B
dus

Slide 9 - Quiz

3. Ik sta in de file, want / dus ik kom te laat op mijn werk.
A
want
B
dus

Slide 10 - Quiz

4. Mijn opa is 81 en / of mijn oma is 79 jaar.
A
en
B
of

Slide 11 - Quiz

5. Ik ga met de bus, want / maar onze auto is kapot.
A
want
B
maar

Slide 12 - Quiz

6. Ik wil met de fiets naar mijn werk, dus / maar mijn fiets is kapot.
A
dus
B
maar

Slide 13 - Quiz

7. Ga je op de fiets en / of ga je liever met de bus?
A
en
B
of

Slide 14 - Quiz

8. Mijn tante is ziek, dus / want ze neemt medicijnen.
A
dus
B
want

Slide 15 - Quiz

Onderdeel 2
Kies uit: en - want - maar - dus - of

Slide 16 - Slide

1. Ik heb een mooi nieuw huis, ____ ik ben heel blij.
A
en
B
maar
C
want
D
dus

Slide 17 - Quiz

2. Ik wil graag een nieuwe keuken, ____ ik heb geen geld.
A
of
B
maar
C
en
D
dus

Slide 18 - Quiz

3. De woonkamer is ruim, ____ we hebben twee slaapkamers.
A
en
B
dus
C
want
D
maar

Slide 19 - Quiz

4. De flat ligt op het noorden, ____ het is niet zo licht binnen.
A
en
B
maar
C
want
D
dus

Slide 20 - Quiz

5. Er is een bushalte dichtbij, ____ ik ga meestal met de fiets naar mijn werk.
A
en
B
maar
C
want
D
dus

Slide 21 - Quiz

6. We hebben geen tuin, ____ we hebben wel een balkon.
A
of
B
dus
C
maar
D
en

Slide 22 - Quiz

7. Ik moet veel werken, ____ er zijn veel zieke collega's.
A
en
B
maar
C
want
D
dus

Slide 23 - Quiz

8. De wijk is rustig, ____ er is een mooi park.
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 24 - Quiz

Ik houd van ijs, maar ...... ijs vind ik niet lekker (het ijs)
A
die
B
dit

Slide 25 - Quiz

Ik snap hoe je twee hoofdzinnen
kunt koppelen met MEDOW.
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll