This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
der = mannelijk (m)
die = vrouwelijk (v)
das = onzijdig (o)
die = meervoud (mv)
der
mannelijke personen
mannelijke dieren
mannelijke beroepen
dagen
maanden
dagdelen
jaargetijden
die
vrouwelijke personen
vrouwelijke dieren
vrouwelijke beroepen
woorden op -heit/-keit/-ung/
-schaft
woorden die op een -e eindigen (LET OP!)
das
veel 'het'-woorden in het Nederlands
verkleinwoorden (-chen of -lein)
woorden in het meervoud