Kapitel 1 - Rangtelwoorden (Freitag, den 7. Oktober)

 rangtelwoorden + der/die/das + hoofdletters
1 / 37
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

 rangtelwoorden + der/die/das + hoofdletters

Slide 1 - Slide

Doelen:

Ik ken de mannelijke, vrouwelijke en onzijdige lidwoorden.

 Ik weet wanneer je hoofdletters gebruikt.

Ik kan rangtelwoorden in het Duits maken.


Slide 2 - Slide

De woorden DE, HET en EEN zijn:
A
lidwoorden
B
zelfstandige naamwoorden
C
werkwoorden
D
eigennamen

Slide 3 - Quiz

Welke lidwoorden hebben we in het Duits?

Slide 4 - Open question

Geslacht

der = mannelijk (m)

die = vrouwelijk (v)

das = onzijdig (o)

die = meervoud (mv)

Slide 5 - Slide

der


mannelijke personen

mannelijke dieren

mannelijke beroepen

dagen

maanden

dagdelen

jaargetijden

die


vrouwelijke personen

vrouwelijke dieren

vrouwelijke beroepen

woorden op -heit/-keit/-ung/

-ion/-ei/-ität/-e

Slide 6 - Slide

das


veel 'het'-woorden in het Nederlands


verkleinwoorden (-chen)

die


woorden in het meervoud

Slide 7 - Slide

DER (m)
DIE (v)
DAS (o)
DIE (mv)
Schule
Mädchen
Haus
Abend
Kuh
Kaninchen
Möglichkeit
Sommer
Kinder
Aufgaben

Slide 8 - Drag question

Welke Duitse lidwoorden ken je?

Slide 9 - Open question

Welke woorden krijgen het lidwoord 'der'

Slide 10 - Open question

Voor welke woorden komt het lidwoord 'die'?

Slide 11 - Open question

Kind
A
der
B
die
C
das

Slide 12 - Quiz

... Dienstag
A
der
B
die
C
das

Slide 13 - Quiz

... Übung
A
der
B
die
C
das

Slide 14 - Quiz

Klasse
A
der
B
die
C
das

Slide 15 - Quiz

Freundin
A
der
B
die
C
das

Slide 16 - Quiz

Mädchen
A
der
B
die
C
das

Slide 17 - Quiz

Freiheit
A
der
B
die
C
das

Slide 18 - Quiz

... September
A
der
B
die
C
das

Slide 19 - Quiz

... Kater
A
der
B
die
C
das

Slide 20 - Quiz


... Restaurant
A
der
B
die
C
das
D
die - meervoud

Slide 21 - Quiz

Wanneer gebruik je in het Duits hoofdletters?

Slide 22 - Mind map

Wanneer een hoofdletter:
1. Begin van een zin. 
2. Namen, plaatsnamen, merken etc. 
3. Zelfstandige naamwoorden. 

Slide 23 - Slide

Wel of geen hoofdletter?
A
die mutter
B
die Mutter

Slide 24 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
das pferd
B
das Pferd

Slide 25 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
zehn
B
Zehn

Slide 26 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
grün
B
Grün

Slide 27 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
berlin
B
Berlin

Slide 28 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
Deutschland
B
deutschland

Slide 29 - Quiz

rangtelwoord

2 t/m 19 = getal + te

zwei + te = zweite


vanaf 20 = getal + ste

zwanzig + ste = zwanzigste

Slide 30 - Slide

uitzonderingen!


eins = erste

drei = dritte

sieben = siebte

acht = achte

Slide 31 - Slide

even checken

Slide 32 - Slide

Maak een rangtelwoord:
2

Slide 33 - Open question

Maak een rangtelwoord:
9

Slide 34 - Open question

Maak een rangtelwoord:
29

Slide 35 - Open question

Maak een rangtelwoord:
400

Slide 36 - Open question

Maak een rangtelwoord:
3

Slide 37 - Open question