AF TM2.1 Cellen, weefsels en organen (1)

M1W1
2
cellen, weefsels en organen

1 / 36
next
Slide 1: Slide
AFPMBOStudiejaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

M1W1
2
cellen, weefsels en organen

Slide 1 - Slide

 cellen, weefsels en organen
LEERDOELEN...
  • Je noemt zes kenmerken van leven
  • Je beschrijft de algemene bouw en functie van een cel
  • Je legt het begrip homeostase uit
  • Je legt uit hoe transport in en uit de cel plaatsvindt





Slide 2 - Slide

 cellen, weefsels en organen
LEERDOELEN..
  • Je legt uit waarom cellen delen en hoe de celdeling verloopt
  • Je legt het verschil uit tussen deling van lichaamscellen en deling van geslachtscellen
  • Je vertelt hoe X- en Y-chromosomen het geslacht van een baby bepalen





Slide 3 - Slide

  • organismen zijn één- of meercellige levende wezens
  • kenmerken van leven zijn...
  • stofwisseling en groei
  • prikkelontvangst en verwerking
  • aanpassing en beweging
  • voortplanting

kenmerken van het leven

Slide 4 - Slide

  • stofwisseling (metabolisme) zijn alle chemische processen om te blijven leven
  • moleculen worden omgezet in andere moleculen
  • het kost of levert energie

stofwisseling

Slide 5 - Slide

  • groei is groter worden
  • groei is ontwikkelen
  • opbouw vs. afbraak (jong)
  • opbouw vs. afbraak (oud)

groei

Slide 6 - Slide

  • zintuigen ontvangen een prikkel van buitenaf
  • zenuwen geven de boodschap door
  • het brein (of ruggenmerg) verwerkt en geeft betekenis
  • zenuwen laten spieren bewegen 

prikkelontvangst en verwerking

Slide 7 - Slide

  • aanpassen (adaptatie) is het vermogen iets in je lichaam te veranderen, zodat je de wereld beter aankan

aanpassing

Slide 8 - Slide

  • het vermogen om jezelf te verplaatsen of om je vorm te veranderen
  • hiervoor zijn spieren, botten en zenuwen nodig

beweging

Slide 9 - Slide

  • voortplanting (reproductie) is noodzakelijk om de soort in stand te houden
  • voortplantingscellen ( ei- en zaadcel) zorgen hiervoor

voortplanting

Slide 10 - Slide

 cellen

Slide 11 - Slide

  • elk mens start als bevruchte eicel
  • door celdeling ontstaan er 200 soorten cellen
  • elke cel heeft een aantal basisprincipes...


cellen

Slide 12 - Slide

  • zichzelf in leven houden
  • 1 bedekken, 2 verbinden, 3 bewegen of 4 reageren
  • zo zijn alle lichaamscellen in te delen in: dekcellen, bindcellen, spiercellen of zenuwcellen

taak van een cel
1
2
3
4

Slide 13 - Slide

  • een menselijke cel bestaat uit een celmembraan, cytoplasma en een celkern

opbouw van de cel

Slide 14 - Slide

  • het celmembraan vormt de grens van de cel met zijn omgeving
  • het is selectief doorlaatbaar (semipermeabel): sommige stoffen mogen erin of uit, andere niet
  • membraaneiwitten vormen  buisjes waar stoffen doorheen gaan

opbouw van de cel
de wand

Slide 15 - Slide

  • de cel is gevuld met vocht: het cytoplasma
  • hierin drijven veel stoffen, nodig voor de stofwisseling
  • de cel heeft hierbij ondersteuning van kleine orgaantjes (organellen)
  • een organel helpt de cel zijn taak goed te kunnen doen
opbouw van de cel
de vloeistof

Slide 16 - Slide

  • het grootste organel is de celkern
  • de kern regelt alle activiteiten in de cel
  • in de kern zit het erfelijk materiaal in de vorm van chromosomen
  • chromosomen bevatten kenmerken en taken
opbouw van de cel
De kern

Slide 17 - Slide

  • elke lichaamscel heeft 46 chromosomen (23 van elke ouder)
  • elke chromosoom bestaat uit dna: een lange spiraal van moleculen
  • de volgorde van deze moleculen bepaalt het kenmerk of de taak

opbouw van de cel

Slide 18 - Slide

  • dna wordt onderverdeeld in genen: een gen heeft informatie over één kenmerk of taak
  • de mens heeft ongeveer 20 duizend genen

opbouw van de cel

Slide 19 - Slide

 intracellulaire en extracellulaire vloeistof

Slide 20 - Slide

de mens bestaat voor ongeveer 60% uit water...
  • het meeste hiervan zit in cellen (intracellulaire vloeistof)
  • vocht buiten de cel heet extracellulaire vloeistof
intracellulaire en extracellulaire vloeistof

Slide 21 - Slide

extracellulaire vloeistof komt voor in...
  • bloed (plasma) en lymfe
  • hersen- en ruggenmergvocht
 Extracellulaire vloeistof

Slide 22 - Slide

het lichaam is gericht op het gelijk of constant blijven van processen: homeostase...
  • zenuwen en hormonen regelen de homeostase
  • cellen regelen zelf het transport in en uit de cel
Homeostase

Slide 23 - Slide

Celdeling

Slide 24 - Slide

Lichaamscellen moeten vaak delen om te groeien, ontwikkelen of herstellen...
  • niet alle cellen delen even snel (dekcellen snel, zenuwcellen traag)
  • er zijn twee soorten celdelingen...

deling

Slide 25 - Slide

bij de normale celdeling  kopieert een lichaamscel zichzelf in twee nieuwe cellen...
  • uit één moedercel ontstaan twee dochtercellen
  • deze cellen zijn genetisch exact hetzelfde
  • een mitose gaat in fasen...

de normale celdeling

Slide 26 - Slide

eerst worden alle 46 chromosomen gekopieerd (en zijn er tijdelijk 92)...

de normale celdeling

Slide 27 - Slide

1 de kernmembraan verdwijnt en de 92 chromosomen groeperen zich rond centrosomen

de normale celdeling

Slide 28 - Slide

2 de 92 chromosomen gaan naar het midden van de cel

de normale celdeling

Slide 29 - Slide

3 gelijke chromosomen (origineel en kopie) worden door trekdraden naar elk een kant getrokken

de normale celdeling

Slide 30 - Slide

4 de cel snoert zichzelf in, de 46 chromosomen vormen een kern

de normale celdeling

Slide 31 - Slide

  • geslachtscellen delen op een andere manier. Zij hebben een andere cel nodig om te kunnen delen.
  • voorlopers van deze cellen hebben 46 chromosomen
  • bij deling ontstaan uit één voorloper 4 cellen met 23 chromosomen

de reductiedeling

Slide 32 - Slide

  • na bevruchting telt de nieuwe cel 23+23=46 chromosomen
23 van de vrouw en 
23 van de man

de reductiedeling

Slide 33 - Slide

22 chromosomen zorgen voor eigenschappen, 1 chromosoom voor het geslacht...
  • eicellen hebben alleen X
  • zaadcellen kunnen X of Y hebben
  • bij een combi wordt XX een meisje en XY een jongen
1.5.2
de reductiedeling

Slide 34 - Slide

de man bepaalt het geslacht van het kind...
  • eicellen hebben genetisch alleen het X-chromosoom (voor meisje)
  • zaadcellen hebben zowel het X- als Y-chromosoom

Slide 35 - Slide

hoeveel chromosomen heeft een eicel?
A
1
B
2
C
23
D
46

Slide 36 - Quiz