AF TM2.1 Cellen, weefsels en organen (1)

M1W1
2
cellen, weefsels en organen
1
TM module 2
1 / 23
next
Slide 1: Slide
AFPMBOStudiejaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

M1W1
2
cellen, weefsels en organen
1
TM module 2

Slide 1 - Slide

2 cellen, weefsels en organen
LEERDOELEN...
  • Je noemt zes kenmerken van leven
  • Je beschrijft de algemene bouw en functie van een cel
  • Je legt het begrip homeostase uit
  • Je legt uit hoe transport in en uit de cel plaatsvindt





Slide 2 - Slide

2 cellen, weefsels en organen
LEERDOELEN..
  • Je legt uit waarom cellen delen en hoe de celdeling verloopt
  • Je legt het verschil uit tussen deling van lichaamscellen en deling van geslachtscellen
  • Je vertelt hoe X- en Y-chromosomen het geslacht van een baby bepalen





Slide 3 - Slide

 cellen

Slide 4 - Slide

  • elk mens start als bevruchte eicel
  • door celdeling ontstaan er 200 soorten cellen
  • elke cel heeft een aantal basisprincipes...


cellen

Slide 5 - Slide

  • zichzelf in leven houden
  • 1 bedekken, 2 verbinden, 3 bewegen of 4 reageren
  • zo zijn alle lichaamscellen in te delen in: dekcellen, bindcellen, spiercellen of zenuwcellen

taak van een cel
1
2
3
4

Slide 6 - Slide

  • een menselijke cel bestaat uit een celmembraan, cytoplasma en een celkern

opbouw van de cel

Slide 7 - Slide

  • het celmembraan vormt de grens van de cel met zijn omgeving
  • het is selectief doorlaatbaar (semipermeabel): sommige stoffen mogen erin of uit, andere niet
  • membraaneiwitten vormen hiertoe buisjes

opbouw van de cel

Slide 8 - Slide

  • de cel is gevuld met vocht: het cytoplasma
  • hierin drijven veel stoffen, nodig voor de stofwisseling
  • de cel heeft hierbij ondersteuning van kleine orgaantjes (organellen)
  • een organel helpt de cel zijn taak goed te kunnen doen

opbouw van de cel

Slide 9 - Slide

  • het grootste organel is de celkern
  • de kern regelt alle activiteiten in de cel
  • in de kern zit het erfelijk materiaal in de vorm van chromosomen
  • chromosomen bevatten kenmerken en taken

opbouw van de cel

Slide 10 - Slide

  • elke lichaamscel heeft 46 chromosomen (23 van elke ouder)
  • elke chromosoom bestaat uit dna: een lange spiraal van moleculen
  • de volgorde van deze moleculen bepaalt het kenmerk of de taak

opbouw van de cel

Slide 11 - Slide

  • dna wordt onderverdeeld in genen: een gen heeft informatie over één kenmerk of taak
  • de mens heeft ongeveer 20 duizend genen

opbouw van de cel

Slide 12 - Slide

 intracellulaire en extracellulaire vloeistof

Slide 13 - Slide

de mens bestaat voor ongeveer 60% uit water...
  • het meeste hiervan zit in cellen (intracellulaire vloeistof)
  • vocht buiten de cel heet extracellulaire vloeistof
 intracellulaire en extracellulaire vloeistof

Slide 14 - Slide

extracellulaire vloeistof komt voor in...
  • bloed (plasma) en lymfe
  • hersen- en ruggenmergvocht
 intracellulaire en extracellulaire vloeistof

Slide 15 - Slide

het lichaam is gericht op het gelijk of constant blijven van processen: homeostase...
  • zenuwen en hormonen regelen de homeostase
  • cellen regelen zelf het transport in en uit de cel
 intracellulaire en extracellulaire vloeistof

Slide 16 - Slide

 uitwisseling van stoffen

Slide 17 - Slide

niet alle stoffen kunnen de cel in of uit, dit hangt af van...
  • de grootte (kleine gaan makkelijker dan grote)
  • of het energie kost


uitwisseling van stoffen

Slide 18 - Slide

1 passieve uitwisseling
  • dit kost de cel geen energie
  • hier zijn twee voorbeelden van...

uitwisseling van stoffen

Slide 19 - Slide

1 passieve uitwisseling
1 diffusie
  • zuurstof en kooldioxide kunnen overal in en uit de cel
  • gaan van hoge concentratie naar lage concentratie

uitwisseling van stoffen

Slide 20 - Slide

1 passieve uitwisseling
2 osmose
  • water wordt verplaatst om aan beide zijde van het membraan gelijke concentraties te hebben

uitwisseling van stoffen

Slide 21 - Slide

2 actieve uitwisseling
  • deze uitwisseling kost de cel energie
  • membraaneiwitten zijn voor dit transport nodig
  • kunnen ook van lage naar hoge concentratie

uitwisseling van stoffen

Slide 22 - Slide

welke vorm van transport zie je hier?
A
osmose
B
diffusie
C
actief transport
D
passief transport

Slide 23 - Quiz