Aan het einde van de les ken je de hulpwerkwoorden can,could, to be able to en to be allowed to en kan je deze toepassen.
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare school
This lesson contains 13 slides, with text slides.
Items in this lesson
Les Doel
Aan het einde van de les ken je de hulpwerkwoorden can,could, to be able to en to be allowed to en kan je deze toepassen.
Slide 1 - Slide
Can
Je gebruikt can om te zeggen dat je iets kunt:
I can = ik kan
You can = jij kan/kunt
We can = wij kunnen
I can jump over that fence.
Chris can tell you what to do.
Slide 2 - Slide
Could
Als je iets beleefd wilt vragen, dan gebruik je could en je gebruikt could als je wilt zeggen dat je iets kon (verleden tijd) of als je specifiek wilt zeggen dat je iets 'zou kunnen'.
I could = ik kon / ik zou kunnen
You could = jij kon / jij zou kunnen
We could = wij konden / wij zouden kunnen
Could you give me the sugar, please? (beleefd)
Could you play the piano? (kon jij...)
We could help you. (wij zouden kunnen....)
Slide 3 - Slide
Omdat can en could hulpwerkwoorden zijn:
staan ze altijd vooraan bij een vragende zin.
krijgen ze de vorm can not/can't en could not / couldn't in een ontkennende zin.
Slide 4 - Slide
To be able to
Je gebruikt to be able to wanneer je wilt zeggen dat je ergens toe instaat bent. (fysiek)
I am able to eat that whole pie by myself.
Je gebruikt to be ableto als je nadruk wil leggen op hoe speciaal het is dat iemand hiertoe in staat is.
Only Mario is able to save Peach.
Je gebruikt to be able to om te zeggen of vragen dat je in staat bent om te komen. (formeel)
I am able to be there at 9 am.
Slide 5 - Slide
Tenses Present
I am able to run a marathon
You are able to run a marathon
She/he/it is able to run a marathon
We are able to run a marathon
You are able to run a marathon
They are able to run a marathon
Slide 6 - Slide
Tenses Past
I was able to run a marathon
You were able to run a marathon
She/he/it was able to run a marathon
We were able to run a marathon
You were able to run a marathon
They were able to run a marathon
Slide 7 - Slide
Vragende en ontkennende zin
Bij een vragende zin komt am/are/is vooraan te staan.
Am I able to run the marathon after I broke my leg?
Bij een ontkennende zin komt "not" achter am/are/is te staan.
I am not able to run the marathon.
Slide 8 - Slide
CAN gebruik je wanneer je iets zou kunnen doen.
Los van dat je misschien redenen hebt waarom dat nu of op een bepaald moment niet kan.
I can drive a car.
I can play volleyball.
TO BE ABLE TO gebruik wanneer je ook daadwerklijk in staat bent om iets te doen op het moment.
I'm not able to drive a car right now, because ...
I'm not able to volleyball tonight, because ...
Slide 9 - Slide
To be allowed to
Je gebruikt to be allowed om te zeggen dat iets (niet) is toegestaan volgens de regels.
You are allowed to use a calculator during the test. Rick is not allowed to take the exam again.
Are we allowed to play loud music after ten pm?
Slide 10 - Slide
Tenses Present
I am allowed to run a marathon
You are allowed to run a marathon
She/he/it is allowed to run a marathon
We are allowed to run a marathon
You are allowed to run a marathon
They are allowed to run a marathon
Slide 11 - Slide
Tenses Past
I was allowed to run a marathon
You were allowed to run a marathon
She/he/it was allowed to run a marathon
We were allowed to run a marathon
You were allowed to run a marathon
They were allowed to run a marathon
Slide 12 - Slide
Vragende en ontkennende zin
Bij een vragende zin komt am/are/is vooraan te staan.
Am I allowed to run the marathon after I broke my leg?
Bij een ontkennende zin komt "not" achter am/are/is te staan.