Recap Unit 2 grammar

Recap Unit 2 - Grammar
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Recap Unit 2 - Grammar

Slide 1 - Slide

Rules
- Geen geroep door de klas

- Stil nadat het antwoord onthuld is voor een (hele) korte uitleg

- Let op je eigen scherm (Er zijn geen winnaars of verliezers vandaag)

Slide 2 - Slide

Wanneer gebruik je de
past simple?

Slide 3 - Mind map

Past simple
Gebruik je als iets in het verleden is gebeurd en nu is afgelopen.
Bijv. : She watched TV yesterday

Signaalwoorden: In 2018, an hour ago, this morning, at 3 o' clock

Slide 4 - Slide

Past simple:

Wat is de regel van de past simple?
A
werkwoord + - ed (worked)
B
shit = bij she/he/it : werkwoord + -(e)s
C
vorm van to be + werkwoord + -ing
D
have/has + voltooid deelwoord (helped, found)

Slide 5 - Quiz

Wanneer gebruik je de
present perfect?

Slide 6 - Mind map

Present perfect
Gebruik je als iets je wilt zeggen dat iets in het verleden begonnen is en nu nog aan de gang is of als iets uit het verleden nog steeds belangrijk is.
Bijv. : We have already saved 900 euros for the wedding!

Signaalwoorden: For, yet, never, ever, just, already, since



Slide 7 - Slide

Present perfect:

Wat is de regel van de present perfect?
A
hele werkwoord + -ed. (worked)
B
shit rule= hele ww+ -s
C
vorm van to be (am/are/is) + hele werkwoord + -ing
D
have/has + voltooid deelwoord (helped, found)

Slide 8 - Quiz

Wanneer/waarom gebruik je
linking words?

Slide 9 - Mind map

Linking words
Linking woorden zijn woorden waarmee je zinnen aan elkaar kan verbinden. 

I like to read and my brother likes to write


Slide 10 - Slide

Relative nouns
Who, which, that, whose

Slide 11 - Slide

Relative nouns

Waar verwijst 'who' naar?
A
Naar dieren en dingen
B
Naar personen
C
Naar het bezit van dieren en/of personen

Slide 12 - Quiz

Relative nouns

Waar verwijst 'which' naar?
A
Naar dieren en dingen
B
Naar personen
C
Naar het bezit van dieren en/of personen

Slide 13 - Quiz

Relative nouns

Waar verwijst 'whose' naar?
A
Naar dieren en dingen
B
Naar personen
C
Naar het bezit van dieren en/of personen

Slide 14 - Quiz

Relative nouns
Wanneer mag je 'that' gebruiken?
A
Om 'who/which' te vervangen in een bijzin die je niet weg kan laten
B
Om 'who/which' te vervangen in de hoofdzin
C
Om 'whose' te vervangen in een bijzin die je niet weg kan laten
D
Om 'whose' te vervangen in een hoofdzin

Slide 15 - Quiz

Well done!
Go to our online method and click on Unit 2. Practice the exercises listed below:

Unit 2: Test yourself lesson 1 - 5
Unit 2: Versterk jezelf lesson 1 - 5

Slide 16 - Slide