H5 - werkwoorden in de tegenwoordige tijd

1 / 36
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

regelmatige
werkwoorden

Slide 2 - Mind map

Präsens (tegenwoordige tijd)
A.) Regelmatige werkwoorden:
1. Hoofdregel 
2. Uitzondering: -sisklank
3. Uitzondering: -d/-t

B.) sterke werkwoorden:
1. e/i(e) - Wechsel
2. a-Umlaut

Slide 3 - Slide

Regelmatige werkwoorden - Präsens
ich
du
er/sie/es/man

wir
ihr
sie/Sie
mache
machst
macht

machen
macht
machen
boxe
boxt
boxt

boxen
boxt
boxen
arbeite
arbeitest
arbeitet

arbeiten
arbeitet
arbeiten
1. machen
2. boxen
3. arbeiten
öffnen (openen), atmen (ademen), rechnen (rekenen), regenen (regenen),  zeichnen (tekenen)

Slide 4 - Slide

Regelmatige werkwoorden - Präsens
Regel 1 = hoofdregel - (fe)esttenten --> 1,2,1,2 etc.

Regel 2 = uitzondering - werkwoorden die met de stam eindigen op een sisklank (-ß, -s, -ss, -x, -z)
krijgen bij het onderwerp 'du' alleen uitgang -t ipv -st

Regel 3 = uitzondering - werkwoorden die met de stam eindigen op een -d of -t 
krijgen bij de onderwerpen 'du' 'er/sie/es/man' en 'ihr' een extra -e tussen de stam en uitgang.
De werkwoorden öffnen, atmen, regnen, rechnen, zeichnen worden ook met regel 3 vervoegd.

Slide 5 - Slide

sterke werkwoorden

Slide 6 - Mind map

Sterke werkwoorden - Präsens
e/i-Wechsel 
Bij sterke werkwoorden met een e in de stam verandert in de tegenwoordige tijd bij du en er/sie/es/man de e in een i(e). 

- Een korte e wordt i: essen - du isst, er isst
- Een lange e wordt ie: lesen - du liest, er liest 

Slide 7 - Slide

Sterke werkwoorden - Präsens
e/i-Wechsel 
ich
du
er/sie/es/man

wir
ihr
sie/Sie
helfe
hilfst
hilft

helfen
helft
helfen
lese
liest
liest

lesen
lest
lesen
1. helfen
2. lesen
3x vraag met 'ja' beantwoorden = toepasen
 - staat er een -e in de stam?
- is het een sterk werkwoord?
- is het ondewerp: du, er, sie, es, man?

Slide 8 - Slide

Sterke werkwoorden - Präsens
e/i-Wechsel - UITZONDERINGEN
lange é, maar wordt i:
geben (du gibst, er gibt), nehmen (du nimmst, er nimmt), treten (du trittst, er tritt)

Wel sterk, maar geen e/i-Wechsel:
Gehen, stehen, verstehen


Slide 9 - Slide

Sterke werkwoorden - Präsens
A-Umlaut
Bij sterke werkwoorden met een a in de stam verandert in de tegenwoordige tijd bij du en er/sie/es/man de a in een ä


Slide 10 - Slide

Sterke werkwoorden - Präsens
A-Umlaut
ich
du
er/sie/es/man

wir
ihr
sie/Sie
schlafe
schläfst
schläft

schlafen
schlaft
schlafen
1. schlafen
3x vraag met 'ja' beantwoorden = toepasen
 - staat er een -a in de stam?
- is het een sterk werkwoord?
- is het ondewerp: du, er, sie, es, man?

Slide 11 - Slide

Vervoeg: ich.... (machen)

Slide 12 - Open question

Vervoeg: du .... (tanzen)

Slide 13 - Open question

Vervoeg: das Mädchen.... (spielen)

Slide 14 - Open question

Vervoeg: ihr.... (antworten)

Slide 15 - Open question

Vielleicht _______ (treffen) du sie?

Slide 16 - Open question

Vervoeg: er.... (zeichnen)

Slide 17 - Open question

Noah _________ (laufen) Richtung Rezeption.

Slide 18 - Open question

Du ___ (mixen) gut!

Slide 19 - Open question

Du __________ (vergessen) doch nicht meinen Geburtstag?

Slide 20 - Open question

Die Mutter ___ (antworten) viel zu schnell!

Slide 21 - Open question

Der Wecker klingelt lange, aber Sam _________ (schlafen) noch.

Slide 22 - Open question

Er ___ (atmen) sehr schnell.

Slide 23 - Open question

Ich ___ (denken) an dich.

Slide 24 - Open question

Wir ___ (segeln) morgen.

Slide 25 - Open question

Onregelmatige werkwoorden - Präsens
ich
du
er/sie/es/man

wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat

haben
habt
haben
bin
bist
ist

sind
seid
sind
werde
wirst
wird

werden
werdet
werden
haben
sein
werden
worden/zullen
zijn
hebben

Slide 26 - Slide

Partizip (voltooid deelwoord)
A.) Regelmatige werkwoorden:
1. Hoofdregel 
2. Uitzondering: -d/-t
3. Uitzondering: be- of ver-
4. Uitonzdering: -ieren

B.) Onregelmatige werkwoorden:
haben, sein, werden + modale hulpwerkwoorden

+ een t.t. van haben of sein = Perfekt

Slide 27 - Slide

Regelmatige werkwoorden - Partizip
1. hoofdregel
ge + stam + t : gemacht
2. -d/-t 
ge + stam + et : gearbeitet
3. be- of ver-  
stam + t: besucht
4.  - ieren
stam + t : studiert
+ öffnen, atmen, regnen, rechnen, zeichnen

Slide 28 - Slide

Onegelmatige werkwoorden - Partizip
Moet je gewoon leren

haben: gehabt
sein:  gewesen
werden: geworden 

Slide 29 - Slide

Er ___ (haben) viel ___ (reden)!

Slide 30 - Open question

Wir ___ (haben) das gestern ___ (machen).

Slide 31 - Open question

Du ___ (sein) immer sehr ___ (versorgen).

Slide 32 - Open question

Er ___ (haben) nicht lange ___ (studieren).

Slide 33 - Open question

Ihr ___ (haben) lang ___ (rechnen).

Slide 34 - Open question

Sie (mv) ___ (sein) in Amerika ___ (sein).

Slide 35 - Open question

Ich ___ (haben) das Buch nicht ___ (haben).

Slide 36 - Open question