Les 3

Hoi 3Vc!
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Hoi 3Vc!

Slide 1 - Slide

Het programma
  • Journaal

  • Boek - keuze of genre

  • Grammatica herhaling en bijwoordelijke bepaling 

  • Verder oefenen




Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

Het programma
  • Journaal

  • Boek - keuze of genre

  • Grammatica herhaling en bijwoordelijke bepaling 

  • Verder oefenen




Slide 4 - Slide

Boek 1

Slide 5 - Slide

Het programma
  • Journaal

  • Boek - keuze of genre

  • Grammatica herhaling en bijwoordelijke bepaling 

  • Verder oefenen




Slide 6 - Slide

Meewerkend voorwerp (mw)
* NIET in elke zin zit een mw

* Voor wie is het bestemd? Aan wie wordt het gegeven/ verteld?
_______________________________________________________________

Ajax geeft de seizoenkaarthouders een deel van de kampioensschaal. 

Slide 7 - Slide

Hoeveel geld geef jij hem cadeau?

mw =
A
jij
B
hem
C
cadeau

Slide 8 - Quiz

Welk woord past er VOOR het mw?

Hoeveel geld geef jij hem cadeau?


A
aan
B
voor
C
tegen
D
naar

Slide 9 - Quiz


1. Voor Fleur ga jij een potje nagellak kopen?

2. Wat een suf cadeau!


A
wel een mw in zin 1
B
geen mw in zin 1
C
wel een mw in zin 2
D
geen mw in zinnen 1 en 2

Slide 10 - Quiz

Mijn tas hangt aan de kapstok.


A
wel een mw
B
geen mw

Slide 11 - Quiz





Dit vertel je aan niemand!
mw =


A
je
B
aan niemand
C
niemand

Slide 12 - Quiz

LAATSTE VRAAG
Een mw geeft aan...


A
voor wie iets is
B
aan wie iets gegeven/ verteld wordt
C
A en B

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Het programma
  • Journaal

  • Boek - keuze of genre

  • Grammatica herhaling en bijwoordelijke bepaling 

  • Verder oefenen




Slide 15 - Slide

Kortste uitleg
bijwoordelijke bepaling = bwb

bwb = alles wat overblijft

Slide 16 - Slide

Oefenen
Maak opdr. 3 van pagina 30 (zinnen 1, 2, 3, 4 sws)

1. pv = persoonsvorm
(2. zinsdeelstrepen zetten)
3. ow = onderwerp
4. lijdend voorwerp
5. wg = (werkwoordelijk) gezegde
6. mv = meewerkend voorwerp
7. bwb = bijwoordelijke bepaling
timer
10:00

Slide 17 - Slide

Antwoorden opdr 3
1 pv = heeft; 
ow = de tuinman; 
wg = heeft geplant; 
lv = een hoge heg; 
mv = -; 
bwb = naast de schuur


2 pv = gaf; 
ow = de gespreksleider; 
wg = gaf; 
lv = de microfoon; 
mv = aan iemand uit het publiek; 
bwb = -

Slide 18 - Slide

Antwoorden opdr 3

3 pv = kom; 
ow = -; '
wg = kom; 
lv = -; 
mv = -; 
bwb = hier


4 pv = kunnen; 
ow = sommige mensen; 
wg = kunnen aangeven; 
lv = hun grenzen; 
mv = -; 
bwb = moeilijk

Slide 19 - Slide

Kun jij nu zinnen ontleden?
A
Ja
B
nee

Slide 20 - Quiz

Wil jij nog meer uitleg?
A
Ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

Als je meer uitleg wilt, waarover dan?
pv. zd, ow, wg, lv, mv, bwb

Slide 22 - Open question

Zelf aan de slag 
Stof  herhalen  (Hoofdstuk 1)   (DEZE WEEK MOET JE DIT BEHEERSEN)                

Leestekens oefenen/ testen (Hoofdstuk 1)    
Hoofdstuk 1 taalvaardigheid/ spelling (oefeningen per leesteken)
Samengestelde zinnen zelftesten (laatste online oefening NIET) (Hoofdstuk 2)
Hoofdstuk 2 taalvaardigheid/ formuleren en spellen

Slide 23 - Slide