14/1 Skills werkwoordspelling

Skillsles 1mh 28/1


  • overige tijd: oefenen op laptop grammatica/spelling of werkwoordspelling op Cambiumned.nl
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Skillsles 1mh 28/1


  • overige tijd: oefenen op laptop grammatica/spelling of werkwoordspelling op Cambiumned.nl

Slide 1 - Slide

voorbereiden toets lezen
  • Leer de theorie van Lezen hoofdstuk 1 t/m 3.
  • Je moet deze theorie vooral kunnen toepassen.
  • Kijk de opdrachten die je hebt gemaakt van deze hoofdstukken door en kijk wat niet goed ging. 
  • maak de opdrachten nog eens evt. online
  • oefen op de site Cambiumned. het onderdeel lezen als je nog meer wilt oefenen.

Slide 2 - Slide

Antwoorden in een hele zin bij leesvaardigheid
Als je antwoord geeft op een vraag, willen we dat je antwoord geeft met een hele zin waarin je de kern van de vraag herhaalt.
Voorbeeld: 
vraag: Wat is de lievelingswinkel van de schrijfster?
Incompleet antwoord: De HEMA. 
Goed antwoord: De lievelingswinkel van de schrijfster is de HEMA.
Wat is het onderwerp van de tekst?
Het onderwerp van de tekst is...
Het niet beantwoorden van de vraag in een hele zin is -0.5 van je cijfer.

Slide 3 - Slide

 oefenen op Cambiumned. nl
  • werkwoordspelling 
  • spelling
  • grammatica zinsdelen (t/m het lijdend voorwerp)

Slide 4 - Slide

Belangrijke regel
Je kiest altijd voor de tegenwoordige tijd, tenzij uit de zin blijkt dat het om de verleden tijd gaat.

Voorbeeld: Gisteren (lopen) hij met mij mee.

Slide 5 - Slide

belangrijkste vraag werkwoordspelling: 
Is het een persoonsvorm ja of nee? Persoonsvorm vind je door: 
  • 1. de zin in een andere tijd te zetten. persoonsvorm verandert.
  • 2. de zin in het meervoud/enkelvoud te zetten. persoonsvorm verandert.
  • 3. de zin vragend te maken: persoonsvorm komt dan vooraan . Punt 3 is de minst goede manier.

Slide 6 - Slide

Geen pv, maar een vdw?
Dan maak je het woord langer om te horen of je een -d of een -t moet schrijven.
bv. Hij heeft hem geduw...
duwde dus geduwd
Als je het niet kunt horen, gebruik je 't kofschip.

Slide 7 - Slide

T KoFSCHiP X

Slide 8 - Slide

Sterke werkwoorden

Slide 9 - Slide

Oefening 



1. Hoeveel woorden zijn er goed (spellen)?
2. Heb je hem dat al (vragen) ?
3. Het (gebeuren, tt) vaak dat hij iets (beloven) en zich er niet aan (houden).
4. Gisteren (neuriën, vt) hij steeds hetzelfde wijsje, terwijl hij de vloer (schrobben).
5. Wie (vermoorden) de president?
 





Slide 10 - Slide