This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Grammatica woordsoorten
Bezittelijk voornaamwoord
Slide 1 - Slide
Doel
In deze les leer je bezittelijke voornaamwoorden herkennen.
Slide 2 - Slide
Wat weet je al?
lw, bn, zn, ww, vr.vnw, a.vnw
persoonlijk voornaamwoord * kan onderwerp zijn (ik, je, u, wij, we, jullie, zij) * of ander zinsdeel (mij, me, jou, je, u, hem, haar, ons, jullie ze, hen, hun) * Check of je het woord kan vervangen door een naam
Slide 3 - Slide
Bezittelijk voornaamwoord
geeft aan van wie iets is
check of je het kan vervangen door naam+s * haar tas (Kims tas) --> haar is b.vnw
als het voornaamwoord achter het bezit staat is het geen b.vnw maar een p.vnw! * de tas is van haar (Kim) --> haar is p.vnw
Slide 4 - Slide
Alle bezittelijk voornaamwoorden op een rijtje
mijn, m'n
je, jouw, uw
zijn, z'n, haar
ons, onze
jullie
hun
Slide 5 - Slide
Deze pen is van jou. Het is .... pen.
Slide 6 - Open question
De vis is van ons. Het is ... vis.
Slide 7 - Open question
Die handschoen is van mij. Het is ... handschoen
Slide 8 - Open question
Het koepeltentje is van hen. Het is ... koepeltentje
Slide 9 - Open question
Deze reactie gaf u. Het is ... reactie.
A
u
B
uw
Slide 10 - Quiz
Het is [ons] huis.
A
p.vnw
B
b.vnw
Slide 11 - Quiz
De tas is van [haar].
A
p.vnw
B
b.vnw
Slide 12 - Quiz
Je mag [mijn] oude mobiel lenen
A
p.vnw
B
b.vnw
Slide 13 - Quiz
Mijn moeder heeft een nieuwe telefoon gekocht. Ze heeft haar telefoon gekocht via internet.
Slide 14 - Open question
Na een week deed haar telefoon het al niet meer en moest ze mijn oude mobiel lenen.
Slide 15 - Open question
De medewerkers van het internetbedrijf zijn niet meer te bereiken: hun site werkt niet meer.