Les 14 november 2022 1 G Spelling ww

1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
1.  Ik neem de presentielijst door (iedereen is stil, behalve als je naam wordt genoemd).
2. We gaan verder met  Hoofdstuk 1 spelling. Tegenwoordige tijd van werkwoorden.
3. We lezen verder in het samenleesboek Verdacht.

.
 



Slide 2 - Slide

Spelling
Je leert hoe je de tegenwoordige tijd van werkwoorden schrijft.

Slide 3 - Slide

Leestekens
Leestekens zorgen ervoor dat zinnen en teksten makkelijker te lezen zijn.
Aan het eind van een gewone zin staat een punt.
We beginnen vandaag met de kookles.
Aan het eind van een vraagzin staat een vraagteken.
Heeft iemand nog vragen over de uitleg?
Na een uitroep kun je een uitroepteken gebruiken.
Doe voorzichtig met dat scherpe mes!

Slide 4 - Slide

Werkwoord (ww)
Een werkwoord is een doe-woord.
Het zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt.
Het hele werkwoord is kiezen, staan, moeten, hebben, gamen.
De vorm van een werkwoord kan veranderen in een zin:
Het hele werkwoord is kiezen.
Vormen van het werkwoord kiezen: kies, kiest, koos, kozen, gekozen.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link

Persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud

De persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud (pv-tt-ev) heeft twee vormen:

1 de ik-vorm
2 ik-vorm +-t

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

De stam van het werkwoord
De stam maak je door van het hele werkwoord (infinitief) 
-en af te halen

Vaak is de ik-vorm hetzelfde als de stam:
werken – werk – ik werk;
fietsen – fiets – ik fiets;
typen – typ – ik typ.

Slide 9 - Slide

De ik-vorm van het werkwoord
Soms moet je de stam een beetje veranderen om er de ik-vorm van te maken:
lopen – lop – ik loop;
verhuizen – verhuiz – ik verhuis;
spellen – spell – ik spel.

Slide 10 - Slide

Wanneer de ik-vorm van het ww?

De ik-vorm gebruik je:
• bij ik: Ik loop. Ik vind een euro op straat.
• bij je of jij achter de persoonsvorm: Verhuis jij? Kom je?
• bij de gebiedende wijs: Ren! Pas op!

Slide 11 - Slide

 je achter de pv
Let op als je achter de pv staat!
• Je krijgt geen -t als je vervangen kan worden door jij.
Kom je? (Kom jij?)
• Je krijgt wel -t als je vervangen kan worden door jouw.
Komt je buurmeisje spelen? (Komt jouw buurmeisje spelen?)

Slide 12 - Slide

ik-vorm + -t
 Ik-vorm +-t gebruik je:
- bij je of jij voor de persoonsvorm: Je loopt. Jij wordt kampioen!
- bij hij, zij of het: Hij bonst. Mijn moeder ziet alles. Het wordt vroeg donker.

Slide 13 - Slide

De pv tegenwoordige tijd meervoud

De persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud (pv-tt-mv) is hetzelfde als het hele werkwoord (infinitief):
lopen – wij lopen;
verhuizen – jullie verhuizen;
rennen – de spelers rennen.

Slide 14 - Slide

6 Onregelmatige werkwoorden
Bij zes werkwoorden zijn de regels anders. Bij deze werkwoorden komt er bij hij/zij geen -t achter de ik-vorm.

Deze werkwoorden zijn: 
hebben, zijn, kunnen, zullen, willen, mogen.


Slide 15 - Slide

Oefenen met ww tegenwoordige tijd

Maak oefeningen 10, 11, 12, 13, en 14.
Eerder klaar? Schrijf alle zelfstandige naamwoorden op uit de oefeningen.

Slide 16 - Slide

PAUZE

Slide 17 - Slide

Samen lezen: om de beurt hardop

Slide 18 - Slide

Fijne dag!

Slide 19 - Slide

Herhalen zinsdeelstrepen
1. Zoek eerst de persoonsvorm en onderstreep de pv. Zet de pv ook tussen zinsdeelstrepen.
2. Wie of wat doet/is? Dit is het onderwerp. Zet dit ook tussen zindsdeelstrepen.
3. Stel jezelf nu andere vragen als waarom, hoe, wanneer, met wie, aan wie enz?
4. Zet het antwoord op een van deze vragen (als die in de zin staan) ook tussen zinsdeelstrepen.

Slide 20 - Slide

Eerder klaar?
Schrijf alle zelfstandige naamwoorden op uit de oefening.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Link

Slide 23 - Link