Week 12




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Week 12

timer
4:30
Aan het einde van deze week kan jij:
- persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden in een zin benoemen
- voorzetsels in een zin benoemen
Klaar?
- nakijken
- interview
- lezen
Vandaag:
- lezen
- (zelfstandig) werken
- interview / artikel

Je legt klaar:
- iPad
- Nieuw Nederlands
- werkschrift
- etui
- leesboek
hulp? check het eerst bij een groepsgenoot!
Grammatica §8: 1, 2, 4
Grammatica §10: 2, 3, 5
v: 1, 2, 4
v: 2, 3, 4, 5

1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Week 12

timer
4:30
Aan het einde van deze week kan jij:
- persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden in een zin benoemen
- voorzetsels in een zin benoemen
Klaar?
- nakijken
- interview
- lezen
Vandaag:
- lezen
- (zelfstandig) werken
- interview / artikel

Je legt klaar:
- iPad
- Nieuw Nederlands
- werkschrift
- etui
- leesboek
hulp? check het eerst bij een groepsgenoot!
Grammatica §8: 1, 2, 4
Grammatica §10: 2, 3, 5
v: 1, 2, 4
v: 2, 3, 4, 5

Slide 1 - Slide


Koen: §7, §8                       Robin: §8
Valente: §8                                               







Elk woord een eigen soort.
Er zijn veel verschillende woordsoorten:
zelfstandig naamwoord - lidwoord - bijvoeglijk naamwoord - zelfstandig werkwoord - hulpwerkwoord - persoonlijk voornaamwoord - bezittelijk voornaamwoord - voorzetsel - bijwoord

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Woordsoorten
Leerjaar 1
zn                = zelfstandig naamwoord                             - mens, dier, ding, gevoel, etc
zn-e            = zelfstandig naamwoord eigennaam   - voor- of achternaam, Ronerborg, Pepsi, Drenthe
blw              = bepaald lidwoord                                          - de, het
olw              = onbepaald lidwoord                                     - een
bn                = bijvoeglijk naamwoord                               - rode, grote, lieve, grappige
st.bn           = stoffelijk bijvoeglijk naamwoord            - houten, gouden, bakstenen, zijde
zww            = zelfstandig werkwoord                               - zegt wat iets of iemand doet
hww            = hulpwerkwoord                                              - helpt het zww: alle andere werkwoorden in de zin
pers.vnw  = persoonlijk voornaamwoord                     - ik/mij/me, jij/je/jou, u, hij/hem, zij/haar, het, wij/we/ons, jullie, zij/ze/hun/hen
bez.vnw    = bezittelijk voornaamwoord                       - mijn, je/jouw, uw, zijn, haar, ons/onze, jullie, uw, hun
vz                 = voorzetsel                                                         - plaats, tijd, reden - onderdeel van een zinsdeel
bw               = bijwoord                                                             - plaats, tijd, reden, vraag, onzekerheid, ontkenning - een eigen zinsdeel

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

De gemeente heeft nu een tijdelijke vergunning verleend.
Kies uit: zn, zn-e, blw, olw, bn, st.bn, zww, hww, pers.vnw, bez.vnw, vz

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

Tussen de middag eet ik een volkoren boterham met Calvé pindakaas.
Kies uit: zn, zn-e, blw, olw, bn, st.bn, zww, hww, pers.vnw, bez.vnw., vz

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Onze gloednieuwe Mercedes heeft een leren zitting aan de binnenkant.
Kies uit: zn, zn-e, blw, olw, bn, st.bn, zww, hww, pers.vnw, bez.vnw., vz

Slide 6 - Open question

This item has no instructions

Het merk Puma kunnen we herkennen aan een springende poema.
het =

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Het merk Puma kunnen we herkennen aan een springende poema.
merk =

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Het merk Puma kunnen we herkennen aan een springende poema.
Puma =

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Het merk Puma kunnen we herkennen aan een springende poema.
kunnen =

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Het merk Puma kunnen we herkennen aan een springende poema.
herkennen =

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Het merk Puma kunnen we herkennen aan een springende poema.
een =

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Het merk Puma kunnen we herkennen aan een springende poema.
springende =

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Het merk Puma kunnen we herkennen aan een springende poema.
poema =

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

Het merk Puma kunnen we herkennen aan een springende poema.
we =

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

bezittelijke voornaamwoorden?

Slide 16 - Mind map

This item has no instructions

persoonlijke voornaamwoorden?

Slide 17 - Mind map

This item has no instructions

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) & bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)

Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) geeft een persoon of ding aan: 
ze gaat naar de tandarts - hij is lui - zij zijn een dag weg - volgens mij wel

Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort: 
haar moeder -  jouw nieuwe tas - onze vrienden - mijn vulpen - uw mening

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) & bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)

Lieke zegt dat ze altijd met haar moeder naar de tandarts gaat.

In deze zin zijn ze en haar voornaamwoorden. Ze wijzen allebei terug naar Lieke.
ze = persoonlijk voornaamwoord
haar = bezittelijk voornaamwoord

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) & bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)

Slide 20 - Slide

In het schema zie je dat je, haar, ons, jullie en hun zowel persoonlijk als bezittelijk voornaamwoord kunnen zijn. Je kunt de woordsoort bepalen door het woord te vervangen.

Een persoonlijk voornaamwoord kun je vervangen door hij of hem.
– Is deze auto van jullie (pers.vnw )? → Is deze auto van hem?

Een bezittelijk voornaamwoord kun je vervangen door zijn.
– Is dit je (bez.vnw) jas? → Is dit zijn jas?
zijn = pers.vnw / bez.vnw?
Een kat komt altijd op zijn pootjes terecht.

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

pers.vnw / bez.vnw?
Ik moet goed lezen om jouw hanenpoten te ontcijferen.

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

pers.vnw / bez.vnw?
Samen hebben we haar documentaire bekeken.

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

pers.vnw / bez.vnw?
Tot m'n verbazing is je experiment gelukt!

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

pers.vnw / bez.vnw?
Het is per definitie de beste film die ik dit jaar gezien heb!

Slide 25 - Open question

This item has no instructions

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) & bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)

Let op: het woord het is persoonlijk voornaamwoord als het niet bij een zelfstandig naamwoord hoort, dus geen lidwoord is, en wel een duidelijke betekenis heeft:

- Dit verhaal is interessant, dus ik heb het (= dit verhaal) aandachtig gelezen. 
- Het verhaal is interessant, dus ik ben aandachtig gaan gelezen

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Voorzetsel (vz)

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Voorzetsel (vz)
Voorzetsels vormen samen een zinsdeel dat vaak een plaats, tijd of reden/oorzaak aangeeft:
  • plaats (waar?): onder; het bureau op; het plein te; Zaandam bij; de supermarkt in; de oven aan de muur
  • tijd (wanneer?): na; het weekend om; zes uur tijdens de reis
  • reden/oorzaak (waarom/waardoor?): door; de warmte vanwege; de storm wegens vakantie

Soms vormt een voorzetsel een vaste combinatie met een werkwoord: hopen op, denken aan, genieten van.

Soms vormen voorzetsels een vaste combinatie met een zelfstandig naamwoord. Zo’n combinatie heet een voorzetseluitdrukking: bij wijze van, in antwoord op, in overleg met.

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Voorzetsel (vz)
Voorzetsels staan meestal aan het begin van een zinsdeel:
  • vóór een voornaamwoord: Ik / fiets / met hem. Abdul / loopt / achter ons.
  • vóór een groepje woorden met een zelfstandig naamwoord: De schoolboeken / zitten / in mijn rugzak (zn). Tussen de appels (zn) / ligt / een peer. Op het dak (zn) / liggen / zonnepanelen.

Voorzetsels kunnen ook áchter een zelfstandig naamwoord staan, aan het eind van een zinsdeel. Dan geven ze vaak een richting aan:

  • Lieke / loopt / de school uit / het park in / de heuvel op.

Soms staat een voorzetsel midden in een zinsdeel:

  • De jongens uit de straat / voetballen / achter het huis van Dave.

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Bijwoord (bw)
Een bijwoord kan van alles aangeven, bijvoorbeeld:
  • tijd: binnenkort; gisteren; overmorgen; nooit; straks; vroeger; tegenwoordig;
  • plaats/richting: er; daar; hier; nergens; overal; daarheen; erlangs; opzij;
  • een reden/oorzaak: daarom; vandaar; hierdoor; daardoor;
  • een vraag: hoe; waar; waardoor; waarheen; waarom; wanneer;
  • (on)zekerheid: ongetwijfeld; vast; wel; misschien; vermoedelijk; zeker;
  • ontkenning: niet; nooit; nimmer; geenszins.

Een bijwoord kan iets zeggen over:

  • een hele zin: Vandaag gaan we met de klas zwemmen.
  • een werkwoord: Sjoerd / loopt (zww) / langzaam.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Voorzetsel of Bijwoord?
Voor(vz) de voorstelling / ontmoeten / de bezoekers / elkaar / in (vz) de foyer.

Morgen (bwb) / komt / het Scapino Ballet / hier (bwb) / een voorstelling / geven.

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Voorzetsel of bijwoord?
s' Ochtends hebben de docenten van de school een kopje koffie nodig.


Op het plein wordt vaak gevoetbald in de pannakooi.

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

Voorzetsel of bijwoord?
Op het plein wordt vaak gevoetbald in de pannakooi.


Op het plein wordt vaak gevoetbald in de pannakooi.

Slide 33 - Open question

This item has no instructions

Boekenatelier
  • We werken toe naar een boekenatelier over een leesboek. 
  • Je mag zelf een boek kiezen, maar deze moet wel bij havo leerjaar 1 passen. 
  • Je laat woensdag 14 februari aan mij weten welk boek je hebt gekozen.

Slide 34 - Slide

This item has no instructions




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Week 16

timer
1:30
Je leert:
- het genre, aspecten van fictie/non-fictie, perspectief en personages herkennen in een verhaal
- het verzorgen van een mondelinge presentatie
Klaar?
- Nakijken
- Thema D afmaken
- puzzel
lezen
Vandaag:
- werken aan je poster -> kijk in je mapje wat er op de poster wordt verwacht 


Je legt klaar:
etui
leesboek

hulp? check het eerst bij een groepsgenoot!
Poster Boekenatelier


1. Schets
- titel, auteur, plaatje, genre, 
woordweb
deelonderwerpen
- aantal sterren
- naam, klas, docent 
2. woordweb
hoofdwoorden + deelwoorden
- personages
- perspectief
- genre + fictie/non-fictie
3. deelonderwerpen
- titelverklaring
- hoofdpersonage(s)
- keuze van het boek
4. overig
- zou jij het boek aanbevelen?
- aantrekkelijkheid poster
5. presentatie
- spiekbriefje
- 5-10 minuten

Slide 35 - Slide


Koen: §7, §8                       Robin: §8
Valente: §8                                               







Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Slide 37 - Slide

This item has no instructions