Het lijdend voorwerp vinden
Met zijn hamer / heeft / de timmerman / de spijer/ in de plank / geslagen.
1. Noteer de persoonsvorm
2. Noteer het onderwerp
3. Noteer het werkwoordelijk gezegde
Stel dan de vraag: wat (wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
Het antwoord = het lijdend voorwerp