Je leert waarom sommige stoffen wel mengen en andere niet.
Je leert wat verzadigde en onverzadigde oplossingen zijn en hoe je een ijklijn gebruikt.
Slide 2 - Slide
Hydrofiel & hydrofoob
Stoffen die goed oplosbaar zijn in water zijn hydrofiel.
Stoffen die slecht oplosbaar zijn in water zijn hydrofoob.
Slide 3 - Slide
Hydrofiel <=> hydrofoob
Geen waterstofbruggen => geen binding met watermoleculen: Waterafstotend (hydrofoob), niet oplosbaar in water.
Andersom: hydrofiel.
Slide 4 - Slide
Hydrofiele stoffen
Hydrofiele stoffen zijn onderling goed oplosbaar.
Naarmate de koolstofketen langer wordt zijn ze steeds minder goed oplosbaar in water en onderling.
Naarmate de keten langer wordt zijn ze steeds beter oplosbaar in wasbenzine.
Zelfs alcoholen met een lange keten zijn hydrofoob.
Slide 5 - Slide
Verzadigd of onverzadigd
Verzadigde oplossing
In een verzadigde oplossing is zoveel van een stof opgelost, dan je geen extra stof erbij kan oplossen.
Onverzadigde oplossing
In een onverzadigde oplossing kan je nog stof oplossen.
Slide 6 - Slide
Zuivere stoffen en mengsels
Suspensies
Als je een vaste stof mengt met een vloeistof en die vloeistof wordt troebel, dan heb je te maken met een suspensie.
Een voorbeeld van een suspensie is verf.
Slide 7 - Slide
Schuim
Schuim is een mengsel van een gas (bijvoorbeeld lucht of koolstofdioxide) in een vaste stof of een vloeistof. Zeepsop, slagroom, schuimblokken en marshmallows zijn hier voorbeelden van.