wk 38 fictie + bijvoeglijk naamwoord

Programma + lesdoelen les 1
Fictie (40 min):
  • Je kunt personages herkennen als hoofdpersoon, helper of tegenstander
  • Je kunt personages beschrijven
  • Je kunt het vertelperspectief herkennen

Spelling: (40 min):
  • We controleren of er vragen zijn over de 2e 0-meting
  • Je kunt een bijvoeglijk naamwoord correct spellen
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Programma + lesdoelen les 1
Fictie (40 min):
  • Je kunt personages herkennen als hoofdpersoon, helper of tegenstander
  • Je kunt personages beschrijven
  • Je kunt het vertelperspectief herkennen

Spelling: (40 min):
  • We controleren of er vragen zijn over de 2e 0-meting
  • Je kunt een bijvoeglijk naamwoord correct spellen

Slide 1 - Slide

FICTIE

Slide 2 - Slide

Terugblik
Voordat je zo start met de opdracht in de volgende dia, herhalen we eerst even enkele belangrijke begrippen uit leerjaar 1. Pak hiervoor fictie blok 3 voor je . 

2hv: blz. 116 t/m 118
2vwo: blz. 124 t/m 126

Slide 3 - Slide

Script bedenken in tweetallen 
Je gaat een script bedenken voor een film waarin je diverse begrippen uit leerjaar 1 gaat verwerken. Bij het typen van het script houd je je aan de volgende punten:
  1. Je script bevat 1 hoofdpersoon en minimaal 2 bijfiguren
  2. Je maakt duidelijk welk probleem de hoofdpersoon heeft
  3. Van de bijfiguren is één iemand een helper en de ander een tegenstander van de hoofdpersoon. Leg uit hoe we dit in de film terugzien.
  4. Van de hoofdpersoon wordt duidelijk hoe hij/zij eruit ziet, wat de belangrijkste kenmerken zijn, wat voor een karakter hij/zij heeft en wat de relatie is tussen hem/haar en de bijfiguren.
  5. Je script schrijf je in het hij-/zij-vertelperspectief (dus letterlijk de dialoog)

Slide 4 - Slide

Spelling

Slide 5 - Slide

0-meting (Vragen over enkele antwoorden?)
  1. Dit is tijdens de laatste vergadering door het bestuur (verklaren). 
  2. Wij moesten wel (zuchten) toen het zo lang duurde.  
  3. Dat (gelden) nog steeds voor alle nieuwe aanbiedingen. 
  4. Vanavond (treden) deze bekende zanger hier op.  
  5. Ik heb veel geld in deze zaak (investeren). 
  6. Toen wij de radiatoren (ontluchten), werd het warmer in de kamer. 
  7. Toen wij het tafelkleed zagen (branden), gingen wij direct weg. 
  8. Mijn ouders (luchten) de slaapkamers vroeger iedere dag. 


Slide 6 - Slide

Spelling bijvoeglijk naamwoord
Er zijn 3 soorten bijvoeglijke naamwoorden:
  • stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
  • voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
  • infinitief als bijvoeglijk naamwoord

In de volgende dia's worden bovenstaande bijvoeglijke naamwoorden uitgelegd met voorbeelden. 

Slide 7 - Slide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Dit bnw geeft aan waar iets van is gemaakt. 

Voorbeeld: de houten kast             de glazen deur             de plastic zak   

Regel:

Nieuwe stof: niet veranderen (plastic tas, polyester boot)
Oude stof: + en toevoegen  (metalen kast, houten trap, glazen deur)

Slide 8 - Slide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Slide

Infinitief als bijvoeglijk nw
Wanneer het woordje 'te' voor het bijvoeglijk naamwoord staat, volgt de infinitief. Voorbeeld:

de te nemen beslissing.
het te kammen haar
de te repareren auto

Slide 10 - Slide

Oefenen en opdrachten maken
2hv: blz. 80 opdracht 5 maken
2vwo: blz. 87 opdracht 6 maken

Vond je de opdracht lastig? Klik dan in de volgende dia voor een extra oefening.

Deze opdracht maakt iedereen: drive --> spelling --> blok 1 t/m 3 --> voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord (onderaan)

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Link

Programma + lesdoelen les 2
Fictie (40 min):
  • Je rondt je script af waarmee je in de vorige les bent gestart. 

Spelling: (40 min):
  • Je leert het bijvoeglijknaamwoord te spellen (herhaling)
  • Je weet wanneer je hoofdletters en kleine letters gebruikt.

Slide 13 - Slide

FICTIE

Slide 14 - Slide

Script bedenken in tweetallen (afronden)
Je gaat een script bedenken voor een film waarin je diverse begrippen uit leerjaar 1 gaat combineren/verwerken. Bij het schrijven/typen van het script houd je je aan de volgende punten:
  1. Je script bevat 1 hoofdpersoon en minimaal 2 bijfiguren
  2. Je maakt duidelijk welk probleem de hoofdpersoon heeft
  3. Van de bijfiguren is één iemand een helper en de ander een tegenstander van de hoofdpersoon.
  4. Van de hoofdpersoon wordt duidelijk hoe hij/zij eruit ziet, wat de belangrijkste kenmerken zijn, wat voor een karakter hij/zij heeft en wat de relatie is tussen hem/haar en de bijfiguren.
  5. Je script schrijf je in het hij-/zij-vertelperspectief

Slide 15 - Slide

Spelling

Slide 16 - Slide

het (verbreden) voetpad

Slide 17 - Open question

de te (kiezen) kandidaat

Slide 18 - Open question

de (vergroten) foto

Slide 19 - Open question

De (verpesten) tekening

Slide 20 - Open question

het (kneden) deeg

Slide 21 - Open question

Oefenen en opdrachten maken
2vwo:
Blz. 88 theorie over hoofdletters en kleine letters. Je krijgt een stencil van je docent. Vul in de laatste kolom telkens 2 voorbeelden in bij de regel in. 






2hv:
Blz. 82  theorie over hoofdletters en kleine letters. Je krijgt een stencil van je docent. Vul in de laatste kolom telkens 2 voorbeelden in bij de regel in. 


Slide 22 - Slide