Woordenschat: Vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Welkom 2 havo

Volg het stappenplan, dan maken we er een mooie les van.

Stap 1: Doe de telefoon in de telefoontas.

Stap 2: Pak je boek, Chromebook en schrift.

Stap 3: Maak af: Ik houd rekenening .... de omstandigheden.

Ik houd rekening met

Leerdoelen

• Ik kan vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen herkennen, begrijpen en gebruiken. 
• Ik ken de betekenis van de woorden van H1 en H2 helemaal en H3 t/m ten aanzien van. 

Wat gaan we doen?

• Lezen
• Mondelinge overhoring
• Startopdracht maken
• Uitleg: vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen
• Oefenen
• Huiswerk volgende les: opdracht 1 en 2 + leren  woordenlijst H1 en H2 helemaal en H3 t/m ten aanzien van. 
• Controleren leerdoelen

Lezen (10 minuten)

. 

Mondelinge overhoring

Welke leerlingen zijn aan de beurt voor een mondelinge overhoring? De nummergenerator kiest dit keer 4 leerlingen

Startopdracht

Je maakt de startopdracht op blz. 88.

Maak de zinnen eenvoudiger door de onderstreepte woorden te vervangen voor één woord.

Antwoorden startopdracht

1. Met
2. met
3. na
4.  bij

Uitleg: Vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen

Voorzetsel: korte woorden als: op, onder, bij, naast, met, van. Ook wel kastwoorden genoemd.

Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel achter zich:

- Houden van

- Verslaafd zijn aan

- Ergeren aan

Deze combinaties kunnen niet veranderen

Welke combinaties zijn er met vaste voorzetsels?

• Werkwoord met voorzetsel.                                                Voorbeeld: houden van
• Zelfstandig naamwoord + werkwoord + voorzetsel. Voorbeeld: verstand hebben van
• Bijvoeglijk naamwoord + werkwoord + voorzetsel.            Voorbeeld: verslaafd zijn aan

Voorzetseluitdrukking

Voorzetseluitdrukking:  Vaste woordcombinaties die je vaak kunt vervangen door één woord.

Voorbeeld: in verband met (kun je vervangen door: vanwege)

door middel van (Kun je vervangen door: door)

Welke zin heeft een vast voorzetsel?

1. Wij lopen naar de bus.
2. Zij gaan op vakantie.
3. Ik kijk op tegen de winter.
4. Komen zij op tijd?

Wat is het vaste voorzetsel?
Hij wil ... je praten.

1. voor
2. over
3. met
4. over

Wat is het vaste voorzetsel van het werkwoord verlangen .....?

1. in
2. tegen
3. naar
4. met

Wat is het vaste voorzetsel van het werkwoord twijfelen ....?

1. met
2. aan
3. over
4. van

Wat is een voorbeeld van een voorzetseluitdrukking?

1. gedurende
2. voor
3. tijdens
4. ten tijde van

Vervang de voorzetseluitdrukking.

aan de hand van

1. aan
2. van
3. met
4. tegen

Staat er in de zin
'De sleutels hangen aan het haakje'
een voorzetseluitdrukking?

1. ja
2. nee

Staat er in de zin
'Het station werd op last van de politie ontruimd' een voorzetseluitdrukking?

1. ja
2. nee

Huiswerk volgende les

Maken: opdracht 1 en 2

Leren: Woordenlijst H1 en H2 helemaal + H3 leren tot en met: in de voetsporen treden van