Geschiedenis 2.2 en 2.3

• Geschiedenis
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Geschiedenis hoofdstuk 2:
Staatsinrichting voor en na de grondwet van 1848

Politieke stromingen

Leerdoelen

- Je weet hoe de staatsinrichting veranderde met de grondwet van 1848

- Je kent de politieke stromingen Liberalisme, Socialisme, Confessionelen

- Je kunt uitleggen wat deze stromingen inhielden, waar ze voor en tegen waren.

De macht van de koning

Willem I was zowel staatshoofd als regeringsleider. Hij had dus veel macht. Het volk was niet tevreden over Willem I en dus werd hij opgevolgd door Willem II.

Deze wilde graag koning blijven en geen revolutie zoals in bijvoorbeeld Duitsland.

Daarom gaf hij de opdracht een nieuwe grondwet te schrijven. 

Vóór 1848 - Willem I

weinig democratie

Koning bijna alle macht

- benoemde ministers

- kon wetten maken

- 1e & 2e kamer niet door volk gekozen

- censuskiesrecht (mannen die bepaalde belasting betaalden mochten stemmen)

Ná 1848 - Willem II

meer democratie

parlement alle macht ipv koning

- parlement maakt wetten

-parlement controleert koning

- bevolking kiest 2e kamer en 1e kamer (direct/indirect)

- censuskiesrecht

Koning Willem 1 koos zelf zijn ministers en kon ze ontslaan

1. Waar
2. Niet waar

In 1848 veranderde Thorbecke in opdracht van de koning de grondwet.
Wat stond er niet in de grondwet van 1848?

1. koning kreeg minder macht
2. minister kregen meer macht
3. ministers kregen minder macht
4. koning werd onschendbaar

01:01

Wat is een republiek?

1. Land zonder koning
2. Land met een koning

02:13

Wie was de leider van de Fransen en baas in Nederland tot 1815?

1. Lodewijk XVI
2. Napoleon
3. Willem V

03:31

Waarom had Willem I veel macht?

04:30

Hoe wilde Willem I het land verenigen?

1. Door de industrialisatie te gebruiken voor economische groei
2. Door iedereen dezelfde taal te laten spreken
3. Door de katholieken te verplichten protestants te worden
4. Door de Belgen te dwingen mee te betalen aan de oorlogen

07:31

Willem I had de macht om zelf wetten te maken, maar spreekt toch van een democratie. Waarom is dit tegenstrijdig?

09:44

Noem een reden van de Belgen om in opstand te komen tegen Willem I

12:33

Waar bestaat het parlement uit?

1. De ministers en de koning
2. De Eerste en Tweede Kamer
3. De minister-president en de Tweede Kamer
4. De koning en de Staten-Generaal

13:17

Wat houdt de ministeriële verantwoordelijkheid in?

14:11

Wat betekent 'parlementaire democratie'?

Politieke stromingen

Liberalisme
Socialisme
Confessionelen

Wat is het liberalisme?

1. Politieke stroming die opkomt voor zoveel mogelijk gelijkheid voor alle burgers.
2. Politieke stroming die opkomt voor zoveel mogelijk vrijheid voor alle burgers.
3. Economische stroming die opkomt voor zoveel mogelijk vrijheid voor alle burgers.
4. Economische stroming die opkomt voor zoveel mogelijk gelijkheid voor alle burgers.

Wat is GEEN kenmerk van het Liberalisme?

1. Persoonlijke vrijheid
2. Weinig regels voor de economie
3. Actieve rol van de overheid
4. Passieve rol van de overheid

Wat is socialisme?

1. Streven naar een samenleving met zoveel mogelijk vrijheid
2. Streven naar een maatschappij zonder bestuur
3. Streven naar een samenleving waarin mensen een bestuur kiezen
4. Streven naar een samenleving met zoveel mogelijk gelijkheid

Wie zijn de aanhangers van het socialisme?

1. Arbeiders
2. Boeren
3. Rijke burgers
4. Adel

Wat hoort bij het socialisme?

1. Gelijkheid, algemeen kiesrecht, verdeling rijkdom
2. Gelijkheid, geloof, ieder voor zich, algemeen kiesrecht
3. Arbeiders, geloof, armoede, sociale kwestie
4. Arbeiders, vereniging, schoolstrijd, overheid

Wat zijn confessionelen?

1. Politieke partijen met een godsdienst
2. Rijke burgers met invloed
3. Liberalen die meer vrijheid willen
4. Leden van de Eerste Kamer

Wat past bij confessionelen?

1. Vrijheid
2. Geloof
3. Gelijkheid

Confessionelen willen dat ..

1. Overheid zich zo min mogelijk bemoeit met de mensen
2. Overheid zich meer bemoeit met de mensen
3. Overheid overwinnen door middel van een revolutie
4. Overheid moet zich houden aan de regels van de Bijbel

01:52

Waarom waren veel arbeiders niet blij met deze ' sociale wet' ?

02:13

Noem een voorbeeld van een vrijheid waar de liberalen voor stonden.

02:38

Leg uit waarom het censuskiesrecht niet democratisch was.

04:15

Waarom wilden de confessionelen dat hun scholen geld kregen van de overheid?

Socialisme

Liberalisme

Vrijheid

Gelijkheid

Arbeiders

Fabriekseigenaren

Vrije markt

Sterke overheid

Welk onderdeel vind je na deze les nog moeilijk?

Staatsinrichting voor en na 1848

Politieke stromingen

De sociale kwestie

Einde van deze les

Opdracht:
Maak de oefenvragen over het onderdeel dat je het meest lastig vindt, te vinden via Teams.