NIMA H5

• Bedrijfseconomie
• MBO
• Studiejaar 3

NIMA Hoofdstuk 5

Docent: T. Belder

Inhoudsopgave

- Terugblik hoofdstuk 4

- Uitleg hoofdstuk 5

- Vragen hoofdstuk 5

Terugblik hoofdstuk 4

Vraag 1) Een consument bekijkt in een winkel het etiket van een nieuw potje jam. Tot welke vorm van consumentengedrag wordt dit gerekend?

1. Communicatiegedrag
2. Aankoopgedrag
3. Afdank gedrag
4. Gebruiksgedrag

Vraag 2) Autofabrikanten adverteren niet alleen met hun nieuwste modellen om nieuwe klanten te interesseren. Zij 'bevestigen' hiermee ook hun kopers in de juistheid van hun aanschafbeslissing. Wat trachten de autofabrikanten hiermee te voorkomen?

1. Negatieve prijsperceptie
2. Onduidelijke productpositonering
3. Cognitieve dissonantie
4. Een versnelling van de productlevenscyclus

Vraag 3) Maartje gebruikt een leeg potje waarin erwtjes hebben gezeten om er knopen in te bewaren.

Tot welke vorm van consumentengedrag wordt dit gerekend?

1. Aankoopgedrag
2. Communicatiegedrag
3. Gebruiksgedrag
4. Afdankgedrag

Vraag 4) Wat wordt onder 'cognitieve dissonantie' verstaan?

1. Het onbehagen als bijvoorbeeld verwachtingen ten aanzien van en ervaring met een product niet in overeenstemming met elkaar zijn.
2. De mate waarin een koopalternatief niet aan een eis voldoet.
3. Het op verschillende manieren waarnemen van een identieke boodschap door verschillende personen
4. De tegenvallende koopintentie naar aanleiding van bijvoorbeeld negatieve publiciteit.

Vraag 12) De tegenvallende koopintentie naar aanleiding van bijvoorbeeld negatieve publiciteit.

1. Rationeel koopmotief
2. Emotioneel koopmotief
3. Situationeel koopmotief
4. Routinematig koopmotief

Vraag 14) Karel koopt een duur Rolex-horloge omdat hij vindt dat dit horloge bij zijn status hoort.

1. Rationeel koopmotief
2. Emotioneel koopmotief
3. Situationeel koopmotief
4. Routinematig koopmotief

Vraag 15) Wat wordt onder evoked set verstaan?

1. Producten of merken die de consument als alternatieven aanvaardbaar vindt en overweegt aan te schaffen.
2. Alternatieven die de consument onacceptabel vindt.
3. Alle producten of merken die een consument kent.
4. Producten of merken die de consument acceptabel vindt voor een volgende aankoop.

Vraag 17) Een consument heeft een nieuwe elektrische fiets gekocht. De maximale afstand die de fiets met accu kan afleggen is 50 kilometer. Na drie keer zonder trapondersteuning te hebben gestaan is de consument ontevreden over de fiets en hij geeft de verkoper de schuld. Hier is sprake van

1. perceived risk en externe attributie.
2. cognitieve dissonantie en externe attributi
3. cognitieve dissonantie en interne attributie.
4. perceived risk en interne attributie

Attributie

-Van externe attributie is sprake als oorzaken worden gezien als liggend buiten de betrokkene. Wanneer iemand zakt voor een examen dan is de uitspraak “dat komt doordat de verwarming zo hoog stond dat ik me niet kon concentreren” een voorbeeld van externe attributie;

 

-Van interne attributie is sprake als oorzaken worden gezien als liggend binnen de betrokkene. Wanneer iemand zakt voor een examen dan is de uitspraak “dat komt doordat ik te dom ben voor dit examen” een voorbeeld van interne attributie.

Vraag 20)Een consument kent 12 computermerken, waarvan hij 5 merken bij voorbaat niet interessant vindt. Van de overige 7 merken zoekt hij informatie op om uit te zoeken of deze merken iets voor hem kunnen betekenen. Van 2 merken is dat niet het geval. Uit de overgebleven 5 merken, vallen er nog 2 af. Uit de resterende 3 merken kiest hij zijn nieuwe wasmachine. Hoe groot is de evoked set?

1. 2
2. 12
3. 5
4. 7

Uitleg Hoofdstuk 5

Consumenten behoefte

- Primaire behoeften = behoeften noodzakelijk levensonderhoud

 -Secundaire behoeften = behoeften van luxe producten

- Materiele behoeften = behoeften naar tastbare producten

- Immateriële behoeften= behoeften naar (niet tastbare) diensten

- Effectieve behoeften = Behoeften waar we ons bewust van zijn

- Latente behoeften = Behoeften waar we ons niet bewust van zijn

Consumenten behoefte

- Individuele behoeften = behoefte die een individu heeft

- Collectieve behoefte = Behoefte die een collectief heeft (zorg, onderwijs, veiligheid)

Piramide van MASLOW

Attitude

Attitude = een houding die iemand aanneemt op basis van:

- Cognitieve component = kennis

- Affectieve component = emotie

- Conatieve component = neiging of intentie om tot actie over te gaan

Adoptie categorieen

- Innovators = eerste mensen die iets nieuws bezitten

- Early adoptors = eerste groep mensen die het product bezitten

- Early majority = groep mensen die het product graag wil hebben, maar nog afwachtend is. 

- Late majority = kopen pas het product als een meederheid het gekocht heeft

- Laggards = kopen het product  niet en hebben vaak weinig te besteden

koopkracht

- De koopkracht geeft aan hoeveel een huishouden gemiddeld kan kopen

Inkomen

Brutoloon = loon waar nog belasting over afgedragen moet worden

Nettoloon = het loon waar de belasting vanaf gehaald is

Gebonden inkomen = het beschikbaar inkomen voor primaire behoeften

Beschikbaar inkomen = het bedrag wat overblijft na het gebonden inkomen

Vragen hoofdstuk 5

Vraag 1) Niels volgt een cursus paragliden, omdat hij graag zo vrij als een vogel in de bergen wil vliegen. Welke behoefte van Maslow wordt met deze cursus bevredigd?

1. Behoefte aan zelfverwezenlijking
2. Fysiologische behoefte
3. Behoefte aan respect
4. Behoefte aan liefde en geborgenheid

Vraag 2) Een beginnende tennisser koopt een zeer duur racket dat normaal alleen door beroepsspelers wordt gebruikt. Het is zijn bedoeling zijn vrienden te laten zien dat hij het zich kan permitteren de zaken goed aan te pakken. Hoe kan deze aanschafmethode in termen van Maslow worden aangeduid?

1. Behoefte aan waardering en respect
2. Fysiologische behoefte
3. Behoefte aan veiligheid en zekerheid
4. Sociale behoefte

Vraag 3) Referentiegroepen kunnen bij consumentenaankopen een belangrijke rol spelen.

Waaruit kan een referentiegroep bestaan bij de aanschaf van een caravan?

1. De verkooppunten in de regio waar caravans worden aangeboden
2. Collega's en of kennissen
3. Een aanbeveling door een bekende Nederlander
4. Een vergelijkende caravantest in de Kampeer- en caravankampioen

Vraag 4) Het geheel van cognitieve, affectieve en conatieve elementen ten opzichte van een bepaald product, dienst of onderneming noemt men

1. Attitude
2. Selectieve perceptie
3. Cognitieve dissonantie
4. positionering