WK 41 VH3 formuleren en herhaling

VH3 - Nederlands
Week 41 - les 1
Formuleren
Mevrouw Giesen
timer
10:00
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 33 diapositives, avec diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

VH3 - Nederlands
Week 41 - les 1
Formuleren
Mevrouw Giesen
timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

Agenda vandaag
  • Leerdoelen
  • Stof tussenweek bespreken en hoe oefenen
  • Symmetrisch formuleren 
  • Correct begrenzen
  • Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
  • Ik weet wat symmetrie is in een zin.
  • Ik kan een zin correct begrenzen.

Slide 3 - Diapositive

Symmetrie 
– Esmee kijkt uit naar het weekend, vanwege een feestje en een belangrijke sportwedstrijd.
Als twee woorden, woordgroepen of zinnen die bij elkaar horen, allebei in een zin staan, moeten ze dezelfde vorm hebben. Dat heet symmetrie. In de voorbeeldzin gaat het om twee woordgroepen: een feestje en een belangrijke sportwedstrijd.

Slide 4 - Diapositive

Symmetrie 
In de volgende zinnen ontbreekt de symmetrie
–  Niet alleen in het zuiden vieren ze carnaval: ook in het noorden viert men dit feest.
In het eerste deel van de zin staat het persoonlijk voornaamwoord ze. Om de zin symmetrisch te maken, moet je in het tweede deel van de zin hetzelfde persoonlijke voornaamwoord gebruiken: men moet ze worden.

Slide 5 - Diapositive

Symmetrie 
In de volgende zinnen ontbreekt de symmetrie
–  Een puber schijnt veel te appen, maar volwassenen kunnen er ook wat van.
In het eerste deel van de zin staat het enkelvoudig onderwerp Een puber. Om de zin symmetrisch te maken, moet je in het tweede deel van de zin ook een enkelvoudig onderwerp gebruiken: volwassenen kunnen moet een volwassene kan worden.

Slide 6 - Diapositive

Symmetrie 
In de volgende zinnen ontbreekt de symmetrie
–  Een puber schijnt veel te appen, maar volwassenen kunnen er ook wat van.
In het eerste deel van de zin staat het enkelvoudig onderwerp Een puber. Om de zin symmetrisch te maken, moet je in het tweede deel van de zin ook een enkelvoudig onderwerp gebruiken: volwassenen kunnen moet een volwassene kan worden.

Slide 7 - Diapositive

Symmetrie 
In de volgende zinnen ontbreekt de symmetrie
–  Miros leest dat boek voor zijn mondeling en omdat het bij zijn profielwerkstuk past.
In het eerste deel van de zin staat de woordgroep voor zijn mondeling. Om de zin symmetrisch te maken, moet je de bijzin in het tweede deel van de zin in een woordgroep veranderen: omdat het bij zijn profielwerkstuk past moet voor zijn profielwerkstuk worden.

Slide 8 - Diapositive

Symmetrie 
In de volgende zinnen ontbreekt de symmetrie
 –  Mijn moeder zei dat ik op tijd thuis moest zijn en ik moest mijn kamer opruimen.
In het eerste deel van de zin staat een bijzin. Om de zin symmetrisch te maken, moet je de hoofdzin in het tweede deel van de zin in een bijzin veranderen: ik moest mijn kamer opruimen moet dat ik mijn kamer moest opruimen worden.

Slide 9 - Diapositive

Symmetrie 
In de volgende zinnen ontbreekt de symmetrie
– Juul zit op een koor voor de gezelligheid en om zich te ontspannen.
In het eerste deel van de zin staat de woordgroep voor de gezelligheid. Om de zin symmetrisch te maken, moet de beknopte bijzin in het tweede deel ook een woordgroep worden: om zich te ontspannen moet voor de ontspanning worden.

Slide 10 - Diapositive

Correct begrenzen 1/2
Het begrenzen van zinnen kan op twee manieren verkeerd gaan:
• Een bijzin wordt als losse zin gepresenteerd; dat heet losstaand zinsdeel:
– Op de spelletjesavond speelden we Weerwolven.* Waardoor het heel laat werd. Het moet zijn: … Weerwolven, waardoor …

Slide 11 - Diapositive

Correct begrenzen 2/2
• Twee zelfstandige zinnen (hoofdzinnen) worden ten onrechte ‘aan elkaar geplakt’: dat heet zinnen ten onrechte samenvoegen:
– * In het weekend is er een familiereünie, iedereen is welkom met of zonder partner.
Het moet zijn: … familiereünie; iedereen … of … familiereünie en iedereen .... Je kunt hoofdzinnen wel samenvoegen, maar dan moet je een puntkomma of een nevenschikkend voegwoord (en, maar, of, want, dus) gebruiken. 

Slide 12 - Diapositive

Leerdoelen
  • Ik weet wat symmetrie is in een zin.
  • Ik kan een zin correct begrenzen.

Slide 13 - Diapositive

VH3 - Nederlands
Week 41 - les 2
Herhalen tussenweek
Mevrouw Giesen
timer
10:00

Slide 14 - Diapositive

Agenda vandaag
  • Leerdoelen

  • Zelfstandig aan de slag

Slide 15 - Diapositive

Leerdoelen
  • Ik weet wat incongruentie is.
  • Ik kan zinnen met incongruentie herschrijven naar congruente zinnen.
  • Ik kan de lijdende zinnen herkennen.
  • Ik kan bij lijdende zinnen beoordelen of ze terecht lijdend zijn.

Slide 16 - Diapositive

Incongruentie
Onderwerp en persoonsvorm zijn in een zin of beide enkelvoud of beide meervoud. Als het getal (enkelvoud of meervoud) van het onderwerp en dat van de persoonsvorm niet overeenkomen, is er sprake van incongruentie; dat is fout.

Slide 17 - Diapositive

Oorzaken incongruentie
• Het onderwerp is meervoud, maar wordt voor enkelvoud aangezien:
– De media … zich regelmatig schuldig aan het verstrekken van onjuiste informatie.
Media is het meervoud van medium. De juiste persoonsvorm is hier dus meervoud: maken. 

Slide 18 - Diapositive

Oorzaken incongruentie
• Het onderwerp (ow) lijkt meervoud, maar is enkelvoud, omdat de kern enkelvoud is:
– Tijdens het concert bleek dat een grote groep fans spandoeken … gemaakt.
Het onderwerp is hier een grote groep fans. De kern van dat onderwerp, het deel dat niet weggelaten kan worden, is groep. Het is één groep. De juiste persoonsvorm is hier dus enkelvoud: had. 

Slide 19 - Diapositive

Oorzaken incongruentie
 De persoonsvorm en het onderwerp staan ver uit elkaar en daartussen staan andere zinsdelen met een ander getal dan het onderwerp:
– Het verenigingsbestuur heeft al tijden plannen om tijdens het 10-jarig jubileum allerlei festiviteiten te organiseren en … daarvoor een speciale commissie oprichten.
Het verenigingsbestuur is het onderwerp in deze zin en dat is enkelvoudig. De persoonsvorm staat ver weg, maar moet ook enkelvoudig zijn: wil.  

Slide 20 - Diapositive

Oorzaken incongruentie
Het meewerkend voorwerp wordt ten onrechte voor het onderwerp aangezien:
– Aanwezigen … verzocht hun naamkaartje bij binnenkomst meteen op te spelden.
Aanwezigen lijkt in deze zin het onderwerp, maar is het meewerkend voorwerp. Het onderwerp is hun naamkaartje bij binnenkomst meteen op te spelden (stel de vraag: wie of wat wordt verzocht?). De persoonsvorm is enkelvoudig: wordt.

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Vidéo

Lijdende vorm
Een zin met een werkwoordelijk gezegde kan in de bedrijvende vorm staan (actieve zin) of in de lijdende vorm met een vorm van worden of zijn (passieve zin). In het algemeen is het beter om actieve zinnen te gebruiken. De lezer of luisteraar weet dan meteen wie de handeling uitvoert.

Slide 23 - Diapositive

Wanneer gebruiken?
• als het (a) onbekend, (b) onbelangrijk of (c) overduidelijk is wie de handeling uitvoert; vaak ontbreekt dan de door-bepaling:
a Het bushokje aan de Maaslaan is gisterenavond vernield.
b Aan veel lantaarnpalen zijn boerenzakdoeken opgehangen.
c De post wordt in onze straat meestal in de namiddag bezorgd.

Slide 24 - Diapositive

Wanneer gebruiken?
• als je de handeling of het object van de handeling centraal wilt stellen in plaats van de handelende persoon; vaak ontbreekt dan de door-bepaling:
– De IJsselloop wordt al jaren gehouden op de tweede zondag in april.

Slide 25 - Diapositive

Wanneer gebruiken?
• als je daarmee onduidelijkheid kunt vermijden:
– De medewerker die door de directeur was rondgeleid, leek sprekend op Jan Smit.
In de bedrijvende vorm is hier niet duidelijk wie er rondgeleid is, de medewerker of de directeur. Kijk maar:
– De medewerker die de directeur had rondgeleid, leek op Jan Smit. 

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Vidéo

Slide 28 - Vidéo

Slide 29 - Lien

Zelfstandig werken
Maken via de geplande taken!
Formuleren, paragraaf 5 incongruentie, opdracht 1 t/m 4
Formuleren, paragraaf 6 het gebruik van de lijdende vorm, opdracht 1 t/m 4

 

Slide 30 - Diapositive

Leerdoelen
  • Ik weet wat incongruentie is.
  • Ik kan zinnen met incongruentie herschrijven naar congruente zinnen.
  • Ik kan de lijdende zinnen herkennen.
  • Ik kan bij lijdende zinnen beoordelen of ze terecht lijdend zijn.

Slide 31 - Diapositive

De laatste vragen

Slide 32 - Diapositive

Afsluiting
Bedankt voor jullie aandacht vandaag

Slide 33 - Diapositive