Toets lensfouten

Welke lensfout wordt
hier afgebeeld?
A
Sferische aberratie.
B
Astigmatisme van scheef invallende bundels.
C
Chromatische aberratie.
D
Sferische aberratie van scheef invallende bundels.
1 / 19
suivant
Slide 1: Quiz
OBMBOStudiejaar 3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welke lensfout wordt
hier afgebeeld?
A
Sferische aberratie.
B
Astigmatisme van scheef invallende bundels.
C
Chromatische aberratie.
D
Sferische aberratie van scheef invallende bundels.

Slide 1 - Quiz

Welk van de onderstaande lensfouten is geen openingsfout?
A
Chromatische aberratie
B
Koma.
C
Sferische aberratie.
D
Sferische aberratie van scheef invallende bundels.

Slide 2 - Quiz

Wat is een homocentrisch convergerende lichtbundel?
A
En aplanaat.
B
Een bundel van scheef invallende lichtstralen.
C
Een lichtbundel waarvan de stralen naar 1 enkel punt divergeren.
D
Een lichtbundel waarvan de stralen naar 1 enkel punt convergeren.

Slide 3 - Quiz

Wat is een aplanaat?
A
Een asferisch glas.
B
Een convex-convex lens die een zeker buiging heeft gekregen.
C
Een lens die een foutloze afbeelding verzorgt
D
Het voorwerpspunt L, die foutloos wordt afgebeeld in L’.

Slide 4 - Quiz

Vul de volgende zin aan:
Astigmatisme van scheef invallende bundels …. .

A
heeft voor de opticien geen betekenis.
B
heeft voor de opticien de meeste betekenis.
C
hangt van de golflengte van het licht af.
D
hangt van de golflengte van het licht af.

Slide 5 - Quiz

Een klant heeft de volgende correctie:
OD S – 1,25 = C – 2,00 as 165°
OS S – 0,75 = C – 2,00 as 15°
Welke schijnbare beweging van hoge gebouwen zal de klant ervaren?

A
Dat gebouwen naar voren hellen.
B
Dat gebouwen naar achteren hellen.

Slide 6 - Quiz

Vul de volgende zin aan:

Een prisma zorgt ….
A
voor een beeldsprong naar de top van het prisma.
B
ervoor dat licht breekt naar de top van het prisma.
C
voor een beeldsprong naar de basis van het prisma.
D
voor een wijziging van de sterkte van de lichtbundel.

Slide 7 - Quiz

Vertekeningen door prisma’s zijn van een aantal factoren afhankelijk. Welke factor hoort daar niet bij?
A
M.A. ( montuur afmeting)
B
Curve van de voorzijde
C
Hoornvliesafstand.
D
Inclinatiehoek.

Slide 8 - Quiz

Een klant heeft de volgende correctie:
OD S – 1,25 = C – 2,00 as 165°
OS S – 0,75 = C – 2,00 as 15°
Welke schijnbare beweging van hoge gebouwen zal de klant ervaren?
A
Dat gebouwen naar achteren hellen.
B
Dat gebouwen naar voren hellen.
C
Dat gebouwen naar links hellen.
D
Dat gebouwen naar rechts hellen.

Slide 9 - Quiz

Een klant heeft de volgende correctie:
OD S – 1,25 = C + 2,00 as 145°
OS S – 0,75 = C + 2,00 as 25°
Welke schijnbare beweging van hoge gebouwen zal de klant ervaren?
A
Dat gebouwen naar achteren hellen.
B
Dat gebouwen naar voren hellen.
C
Dat gebouwen naar links hellen.
D
Dat gebouwen naar rechts hellen.

Slide 10 - Quiz

Hoe kan men sferische aberratie verminderen? Met een…
A
achromaat.
B
asferisch glas.
C
chromaat.
D
sferisch glas.

Slide 11 - Quiz

Waardoor ontstaat sferische aberratie?
A
Lichtstralen gaan schuin door het bissectricevlak
B
Scheef invallende lichtstralen.
C
Smalle lichtbundels.
D
Zwakkere breking van de lichtstralen aan de rand.

Slide 12 - Quiz

Waar is een achromaat uit opgebouwd?
A
Drie lenzen met gelijke brekingsindex.
B
Eén lens met een sterkere doorbuiging
C
Twee lenzen met ongelijke brekingsindex.
D
Vier lenzen met een oplopende brekingsindex.

Slide 13 - Quiz

Welke aberratie is van toepassing op de brildrager?
A
Beeldvlakwelving
B
Chromatische aberratie.
C
Koma.
D
Sferische aberratie.

Slide 14 - Quiz

Welke kleur uit het lichtspectrum heeft de minste breking?
A
Blauw.
B
Rood.
C
Violet.
D
Wit.

Slide 15 - Quiz

Een anastigmaat bestaat uit twee lenzen die………..
A
astigmatisme opheffen.
B
een verschillende brekingsindex hebben.
C
identiek zijn.
D
vertekeningen opheffen.

Slide 16 - Quiz

Welke glas veroorzaakt een tonvormige vertekening?
A
Cilindrische sterkte.
B
Minsterkte.
C
Plussterkte
D
Prisma.

Slide 17 - Quiz

Wat is de oorzaak dat objecten dichterbij komen als de plus assen van een bilaterale cilinder correctie een “V” vormen?
A
Accommodatie
B
Excyclovergentie
C
Excycloversie
D
Incyclovergentie

Slide 18 - Quiz

Een klant kijkt met het rechteroog door een prisma basis 90° naar een vierkant. Hoe neemt hij het vierkant waar?
A
B
C
D

Slide 19 - Quiz