Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
H4: Moleculaire Stoffen
4.1 Vanderwaals bindingen
4.2 Waterstofbruggen
→ 4.3 Moleculaire Stoffen mengen ←
4.4 Percentage, ppm en ppb
Slide 1 - Diapositive
Leerdoelen
Je weet wanneer stoffen hydrofoob en hydrofiel zijn en kunt dit op microniveau uitleggen.
Je kunt de oplosbaarheid van stoffen in water voorspellen op basis van de structuurformule.
Slide 2 - Diapositive
Terugblik waterstofbruggen
Teken tweemaal de structuurformule van propeen, C3H6.
Geef aan welke bindingen tussen en in de twee moleculen voorkomen.
Herhaal opdracht 1 en 2, maar dan met methanol, CH4O.
Slide 3 - Diapositive
Hydrofiel en hydrofoob
Hydros = water
Filos = liefde
Fobos = angst
Hydrofiele stoffen mengen goed met hydrofiele stoffenen lossen goed op in water
Hydrofobe stoffen mengen goed met hydrofobe stoffen en lossen niet goed op in water
Voor oplosbaarheid geldt:
Soort zoekt soort
Slide 4 - Diapositive
Wanneer hydrofiel?
Hydrofiel als: 1 of meer OH- of NH-groepen (voor H-bruggen) en de rest van het molecuul is niet te groot
Niet te groot = max 4 C's voor 1 OH of NH groep
Alle andere moleculen zijn hydrofoob
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Lost deze stof op in water?
A
ja
B
nee
Slide 8 - Quiz
Lost deze stof op in water?
A
ja
B
nee
Slide 9 - Quiz
Lost deze stof op in water?
A
ja
B
nee
Slide 10 - Quiz
zout
verdund, lage concentratie
geconcentreerd, hoge concentratie
Slide 11 - Diapositive
Concentratie -> oplosbaarheid
Slide 12 - Diapositive
verzadigde oplossing
- In een verzadigde oplossing is de maximale
hoeveelheid stof opgelost
- De vaste stof blijft vast en blijft zichtbaar
- Is er minder opgelost dan is de oplossing onverzadigd
Slide 13 - Diapositive
(On)Verzadigde oplossingen
Bij indampen verdampt het oplosmiddel en neemt het gehalte van opgeloste stof toe.
Als de oplossing is verzadigd en je gaat door met indampen, zal er een vaste stof ontstaan.
Slide 14 - Diapositive
Oplosbaarheid
Bij vloeistoffen geldt:
“Hoe hoger de temperatuur hoe meer er kan oplossen!”
Bij gassen geldt:
“Hoe hoger de temperatuur hoe minder er kan oplossen!”
Slide 15 - Diapositive
Wat is de juiste eenheid voor concentratie?
A
liter per gram
B
gram per kubieke meter
C
gram per liter
D
kubieke meter per liter
Slide 16 - Quiz
Wat is de juiste formule voor het berekenen van de concentratie?
A
concentratie =
volume / massa stof
B
massa stof = concentratie / volume
C
concentratie =
volume / massa stof
D
concentratie = massa stof / volume
Slide 17 - Quiz
We kunnen in 2,5 liter water maximaal 900 gram keukenzout oplossen. De oplosbaarheid van keukenzout is?
A
360 gram per liter
B
2250 gram per liter
C
360 liter per gram
D
2250 liter per gram
Slide 18 - Quiz
De concentratie van zout in zeewater is 37 g/L hoeveel kg zout moet je toevoegen bij 15000 liter water?
A
555 gram
B
555 kg
C
2,5 kg
D
250 kg
Slide 19 - Quiz
Oplosbaarheid van zuurstof bij 80 graden Celsius is 25,1 mg/L. Aan 500 mL water is 15 mg zuurstof toegevoegd. Wat is deze oplossing?
A
Onverzadigd
B
Verzadigd
C
Oververzadigd
Slide 20 - Quiz
Lieke lost 257 g zout op in 305 mL water. Het zout heeft een oplosbaarheid van 469 g/L. Is deze zoutoplossing verzadigd / onverzadigd? Hoeveel gram ligt op de bodem of hoeveel kan nog opgelost worden?