27 januari rek, lijdend voorwerp, ww spelling

1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
RekenenBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Rekenen: miljoen en cijferen x

Slide 2 - Diapositive

Schrijf in cijfers:
1 miljoen - half miljoen - 1,5 miljoen, honderdduizend

Slide 3 - Question ouverte

Hoe vaak past 100.000 in 1 miljoen?
A
10 x
B
0,1 x
C
100 x
D
1000 x

Slide 4 - Quiz

Hoe vaak past 1000 in 1 miljoen?
A
10 x
B
0,1 x
C
100 x
D
1000 x

Slide 5 - Quiz

Hoeveel briefjes van 500 kunnen er in 10.000 euro?
A
2
B
20
C
200
D
2000

Slide 6 - Quiz

Vul aan tot het volgende honderdduizendtal
574.000 260.000 114.000

Slide 7 - Question ouverte

10 000
100 000
1 000 000
10 000 000
100 000 000
1 000 000 000
Tienduizend
Honderdduizend
Miljoen
Tien miljoen
Honderd miljoen
Miljard

Slide 8 - Question de remorquage

Wat is belangrijk bij cijferen x?
A
De H T E recht onder elkaar zetten
B
De 0 niet vergeten bij de tienen
C
Getal met de meeste cijfers bovenaan
D
Eerst het antwoord schatten

Slide 9 - Quiz

Welke som is goed?

Slide 10 - Diapositive

Welke som was goed?
A
a, 712
B
b, 1613
C
c, 1513

Slide 11 - Quiz

Spelling wp 13!
verleden tijd van zwakke werkwoorden 


Slide 12 - Diapositive

Welke regels zijn er
voor pv vt?

Slide 13 - Carte mentale

Regels
Ik:                                ik vorm + de/te  
jij/hij/zij/het:          ik vorm + de/te
meervoud/wij:      ik vorm + den of ten

Kijk naar 't kofschip

Slide 14 - Diapositive

Schrijf de ik-vorm van
uitrusten, peinzen, verleiden, spelen,
vissen, lunchen, verzwikken, verwachten

Slide 15 - Carte mentale

Hoe schrijf je de pv vt

te/ten                  de/den

vissen
verrekken
spelen
geeuwen
verven
overnachten
bespieden
lunchen
verwonden

Slide 16 - Question de remorquage

uitrusten - vt
Juf Sabine ____ __ van alle moeilijke vragen.
A
ruste uit
B
rustte uit
C
rustde uit
D
rustteuit

Slide 17 - Quiz

Taal-lijdend voorwerp (lv)
Woordbenoeming: elk woord een naam 
werkwoord, lidwoord, voorzetsel, telwoord

Zinsontleding: elk zinsdeel een naam
persoonsvorm, gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp

Slide 18 - Diapositive

Zinsdelen
Gezegde: alle werkwoorden van de zin
Onderwerp: wie / wat + pv + rest van de zin 

Het lijdend voorwerp
-De persoon of het ding waar iets mee wordt gedaan
-Het lijdend voorwerp doet zelf niets.
-Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp
-Wie/wat + gezegde + onderwerp 

Slide 19 - Diapositive

Voorbeeld: Juf Sabine drinkt een flesje water.
Gez =drinkt   O=Juf Sabine     LV= wie/wat +drinkt + juf Sabine

Slide 20 - Diapositive

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 21 - Question ouverte

Welke vraag stel je voor het lijdend voorwerp bij deze zin?
Een airconditioning gebruikt veel stroom.
A
Gebruikt een airconditioning veel stroom?
B
Wie/wat gebruikt veel stroom?
C
Wie/wat gebruikt een airconditioning?
D
Waarom gebruikt een airconditioning veel stroom?

Slide 22 - Quiz

Heeft elke zin een lijdend voorwerp?
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quiz

Papa heeft de thermostaat op 18 graden ingesteld.


persoonsvorm
gezegde
onderwerp
lijdend voorwerp 
de thermostaat
heeft ingesteld
heeft
Papa

Slide 24 - Question de remorquage

Ik
heb
een boek
gekocht.
Onderwerp
gezegde
lijdend voorwerp
persoonsvorm
gezegde

Slide 25 - Question de remorquage

Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

A
Peter
B
gisteren
C
zijn scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 26 - Quiz

Mijn moeder drinkt dagelijks koffie.
Noem het lijdend voorwerp.

Slide 27 - Question ouverte

Slide 28 - Diapositive

Ik
had
dat tijdschrift 
gelezen.
Onderwerp
Persoonsvorm 
Lijdend Voorwerp
 Gezegde

Slide 29 - Question de remorquage

heeft
Melissa
een mooie presentatie
gemaakt.
Het gezegde
het lijdend voorwerp
Het gezegde

Slide 30 - Question de remorquage

Wat is het lijdend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten.
A
Geen lijdend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 31 - Quiz

Lijdend voorwerp?
De hoge waterstand heeft grote problemen veroorzaakt.

Slide 32 - Question ouverte

Ze verbeteren me steeds
ze =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
gezegde

Slide 33 - Quiz

Ik vond ze heel lekker om te eten
ze =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
gezegde

Slide 34 - Quiz

Ik vond ze heel bizar
ze =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 35 - Quiz

Mijn zusje schonk mij [haar eerste lachje]
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 36 - Quiz


                               PV TT                                   VDW
verbeteren
verbazen
gebeuren 

verbetert
verbeterd
verbaast
verbaasd
gebeurd
gebeurt

Slide 37 - Question de remorquage

PV TT en VDW
Wat is goed?
A
Hij verkleed zich Hij heeft zich verkleed
B
Hij verkleedt zich Hij heeft zich verkleedt
C
Hij verkleedt zich Hij heeft zich verkleed
D
Hij verkleed zich Hij heeft zich verkleedt

Slide 38 - Quiz