NPO 2122 Frans ronde 1

npo ronde 1 21-22 Frans
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

npo ronde 1 21-22 Frans

Slide 1 - Diapositive

aujourd'hui:
 -Tuyaux: leestips, strategieën

Slide 2 - Diapositive

Tuyau 1: betekenis raden
Je hoeft niet alle Franse woorden te kennen om een tekst te kunnen begrijpen. Soms kun je raden wat een woord betekent. 
Er zijn vier manieren:

1. Je herkent een (bijna) Nederlands woord.
2. Je herkent een woord uit een andere taal.
3. Je herkent in het woord een bekend woorddeel.
4. Je kunt de betekenis afleiden uit de context: de rest van de zin of de tekst eromheen.

Slide 3 - Diapositive

een vraag
opgegroeid/groot geworden
de hoofdstad
het telefoonnummer
le numéro de téléphone
une question
grandi
la capitale

Slide 4 - Question de remorquage

Je herkent het Engelse woord. Het Franse woord betekent vast vraag.
Je herkent het woord grand. Grandir moet wel opgroeien/ groot woorden betekenen.
Amsterdam est la capitale de la Hollande. Capitale moet wel hoofdstad betekenen.
Je herkent het Nederlandse woord telefoonnummer.
le numéro de téléphone
une question
grandi
la capitale

Slide 5 - Question de remorquage

Woordenboek
Zoek je de vertaling van bijvoorbeeld het woord après? Dan kijk je voor in het woordenboek bij de letter A. Zoek je het woord santé? Dan zoek je achter in het woordenboek bij de letter S. 

Slide 6 - Diapositive

Woordenboektips
1. Als je een zelfstandig naamwoord opzoekt, vind je altijd het enkelvoud. Als je de vertaling van gâteaux wilt weten, kijk je dus bij gâteau.
2. Als je een woord opzoekt, vind je altijd het hele werkwoord. Bijvoorbeeld pouvoir. Je peux (ik kan/ik mag) staat niet in het woordenboek. Je moet dus altijd bedenken wat het hele werkwoord is waarvan je een vervoeging zoekt.
3. Als je een bijvoeglijk naamwoord opzoekt, zoek je altijd de mannelijke vorm, bijvoorbeeld amoureux. Amoureuse staat niet in het woordenboek. Bedenk dus altijd wat de mannelijke vorm is van het bijvoeglijk naamwoord dat je zoekt. 

Slide 7 - Diapositive

Zoek op in het woordenboek!

Noteer je gevonden antwoorden op een blaadje, je moet ze zo ook digitaal invullen.


1. animaux
2. chevaux
3.je donne
4.je vais
5.vieille
6.blanche

Slide 8 - Diapositive

animaux

Slide 9 - Carte mentale

chevaux

Slide 10 - Carte mentale

je donne

Slide 11 - Carte mentale

je vais

Slide 12 - Carte mentale

vieille

Slide 13 - Carte mentale

blanche

Slide 14 - Carte mentale

Stappenplan lezen
Stap 1: Oriënterend lezen
Lees eerst de titel en kijk naar de afbeeldingen. Nu kun je vaak voorspellen wat het onderwerp van de tekst is. Kijk ook wat voor soort tekst het is.

Stap 2: Globaal lezen
Lees de inleiding en het slot, de tussenkopjes en de eerste en laatste zin van iedere alinea.

Stap 3: Intensief lezen
Lees nu de rest van de tekst. 

Slide 15 - Diapositive

Oriënterend lezen
Elke tekst gaat ergens over. Dit noem je het onderwerp van de tekst.
Om het onderwerp van de tekst te vinden, lees je een tekst alleen maar oriënterend.
Je leest dan de titel en bekijkt de plaatjes.
Kijk ook wat voor soort tekst het is.
Als je weet wat het onderwerp van een tekst is, begrijp je de tekst beter wanneer je hem helemaal leest. 

Slide 16 - Diapositive

Plaatjes gebruiken
Bij de meeste teksten staan plaatjes. Bekijk de plaatjes goed voordat je gaat lezen. Je kunt dan vaak raden waar een tekst over gaat.

Slide 17 - Diapositive

Globaal lezen
Heb je de titel gelezen en de afbeeldingen bekeken? Dan ga je vervolgens globaal lezen.
- Lees de inleiding en het slot.
-Lees de tussenkopjes.
-Lees de eerste en de laatste zin van iedere alinea. 

Slide 18 - Diapositive

Wil je snel de belangrijkste informatie uit een tekst halen? Beantwoord dan de 5W+H vragen:
1. Over wie/waarover gaat het?
2.Waar?
3.Wanneer?
4.Waarom?
5. Hoe?

Slide 19 - Diapositive

Intensief lezen
Heb je de tekst globaal gelezen?
Dan ga je als laatste Stap de tekst helemaal doorlezen.
Als je dat gedaan hebt, weet je precies waar de tekst over gaat. 

Let op! Je hoeft niet alle woorden te kennen om de tekst te begrijpen. 

Slide 20 - Diapositive