thema 'Een woning zoeken' les 2

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Thema 'een woning zoeken'

les 2

woordenschatlessen op A2-niveau ter voorbereiding op het inburgeringsexamen.

de kinderkamer

Het meisje had veel roze spulletjes op haar kinderkamer.

de zolderkamer

De jongen slaapt op zijn zolderkamer.

De leerlingen schrijven de woorden in een woordenschrift en zetten eventueel de vertaling erbij. 

de centrale verwarming

Als het koud is zet ik de centrale verwarming aan.

de elektriciteit

Veel apparaten werken op elektriciteit.

de waterleiding

De waterleiding lekt. De vloer is nat geworden.

de inbouwapparatuur

In mijn keuken heb ik veel inbouwapparatuur, zoals een oven en een magnetron.

de nieuwbouwwoning

We hebben een nieuwbouwwoning gekocht. Over drie maanden is hij klaar.

de etage

Ik woon op de derde etage.

de begane grond

De herenafdeling is op de begane grond. Je hoeft dus niet de trap op.

de verf

De schilder gebruikt rode en gele verf.

de woningbouwvereniging

Als ik een probleem heb met mijn huurhuis, bel ik de woningbouwvereniging.

de eigenaar

Toen hij het huis had gekocht was hij de eigenaar.

het huurcontract

Ik teken morgen het huurcontract van mijn nieuwe huis.

het koopcontract

Ik moet naar de notaris om het koopcontract van mijn huis te tekenen.

de notaris

Wij tekenen het koopcontract bij de notaris.

de hypotheek

Om een huis te kopen vroeg het stel een hypotheek bij de bank.

betekenissen

Wat is dit?

Wat is dit?

Wat is dit?

Wat is dit?

Welk woord hoort niet in het rijtje?

1. de centrale verwarming
2. de inbouwapparatuur
3. de waterleiding
4. de elektriciteit

Welk woord hoort niet in het rijtje?

1. de nieuwbouw
2. de etage
3. de begane grond
4. de zolderkamer

Welk woord hoort niet in het rijtje?

1. de eigenaar
2. de notaris
3. de woningbouwvereniging

Maak een zin met
"de eigenaar".

Maak een zin met
"de hypotheek".

Maak een zin met
"de etage".

Maak een zin met
"de elektriciteit".

Werkvorm 1 - in duo's

Je krijgt van de docent een stapel kaartjes met plaatjes.

Je draait om de beurt een kaartje om en vertelt wat er op het kaartje staat. Je geeft ook de betekenis van het woord en een voorbeeldzin.

Werkvorm 2 - mix en ruil

Iedereen krijgt van de docent een kaartje met een plaatje. 

Als de docent zegt: 'start!' loopt iedereen door de klas.

Als de docent zegt; 'stop!' dan sta je stil en bespreekt met de persoon die bij jou in de buurt staat wat op je kaartje staat. Je geeft ook de betekenis van het woord en een voorbeeldzin.

Ben je klaar? Ruil de kaartjes en wacht totdat de docent weer zegt: 'start!'