thema 'Een woning zoeken' les 3

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Thema 'een woning zoeken'

les 3

woordenschatlessen op A2-niveau ter voorbereiding op het inburgeringsexamen.

kopen

Het stel heeft een nieuw huis gekocht.

verkopen

Ik verkoop mijn oude kleren online.

De leerlingen schrijven de woorden in een woordenschrift en zetten eventueel de vertaling erbij. 

huren

Hij huurt een mooi appartement in de stad.

verhuren

Zij verhuurt een kamer aan een student.

schilderen

Hij schildert de muur wit.

verven

De schilder verft de muur groen.

verhuizen

Hij verhuist naar een andere stad.

verbouwen

Hij was niet tevreden over zijn badkamer, dus heeft hij die verbouwd.

opknappen

Hij heeft de oude kast mooi opgeknapt. Hij lijkt nu wel nieuw.

slopen

Het oude huis wordt gesloopt, want er komt een nieuw huis op die plek.

sjouwen

Een verhuizer sjouwt elke dag met meubels.

modern

Zij draagt altijd moderne kleding. (volgens de laatste mode)

ouderwets

Ik heb nog een ouderwetse telefoon. Hij is zeker 30 jaar oud.

te koop

Op marktplaats staan veel auto's te koop.

te huur

In onze straat staat een huis te huur.

vrijstaand

Hij woont in een vrijstaand huis.

betekenissen

Wat is dit?

Wat is dit?

Wat is dit?

Wat is dit?

Welk woord hoort niet in het rijtje?

1. slopen
2. schilderen
3. verven

Welk woord hoort niet in het rijtje?

1. verbouwen
2. verhuizen
3. opknappen

Maak een zin met
"huren".

Maak een zin met
"modern".

Maak een zin met
"sjouwen".

Maak een zin met
"vrijstaand".

Maak een zin met
"verhuizen".

Werkvorm 1 - in duo's

Je krijgt van de docent een stapel kaartjes met plaatjes.

Je draait om de beurt een kaartje om en vertelt wat er op het kaartje staat. Je geeft ook de betekenis van het woord en een voorbeeldzin.

Werkvorm 2 - mix en ruil

Iedereen krijgt van de docent een kaartje met een plaatje. 

Als de docent zegt: 'start!' loopt iedereen door de klas.

Als de docent zegt; 'stop!' dan sta je stil en bespreekt met de persoon die bij jou in de buurt staat wat op je kaartje staat. Je geeft ook de betekenis van het woord en een voorbeeldzin.

Ben je klaar? Ruil de kaartjes en wacht totdat de docent weer zegt: 'start!'