Kennisquiz

• Rekenen
• HBO
• Studiejaar 4

De eerste fase in de HGW-cyclus is

1. Inventariseren
2. Plannen
3. Waarnemen
4. Begrijpen

Aan welke as van het drieslagmodel zit het 'betekenis verlenen'

1. Bovenste as
2. Rechter as
3. Onderste as
4. Linker as

Een concrete afbeelding van de werkelijkheid hoort bij de volgende laag van het handelingsmodel

1. Informeel handelen
2. Voorstellen-concreet
3. Voorstellen-abstract
4. Formeel handelen

APA?
Uit onderzoek van Ruijssenaars, Van Luit en Lieshout (2004) blijkt dat....

1. Waar
2. Niet waar
3. Geen idee
4. Ik zal de APA-richtlijnen nog eens goed doorlezen

Een voorbeeld van horizontale interactie is:

1. Lesgeven op spoor 2
2. Rekenprocesgesprek voeren met een zwakke leerling
3. Toets 1 op 1 afnemen
4. placemat methode als werkvorm toepassen

Kennis van de leerlijn
De tafel van 5 wordt in aangeboden in groep

1. 3
2. 4
3. 5
4. 6

Het EDI-model begint met

1. Activeren van de voorkennis
2. onderwijzen van concept
3. lesdoel benoemen
4. Terugblik vorige les

Bij een banende instructie:

1. zijn er meerdere strategieën mogelijk
2. staat de leerkracht centraal
3. Wordt er feedback op het resultaat gegeven
4. is er structuur in de lesopbouw

2 kenmerken van effectief rekenonderwijs zijn

1. Voldoende tijd voor rekenonderwijs
2. Alle leerlingen met minimaal 1S van school
3. Minimaal 15 min per dag besteden aan automatiseren
4. Extra tijd voor zwakke rekenaars

De opbouw van het handelingsmodel past bij het realistisch rekenen

1. waar
2. niet waar

Begrip ontstaat naarmate je meer leert en oefent. Dit hoort bij

1. Traditioneel rekenen
2. Realistisch rekenen
3. Bombastisch rekenen
4. A en B zijn beide juist

De staartdeling hoort bij

1. traditioneel rekenen
2. realistisch rekenen

5:10x100=

1. 0,5
2. 50
3. 0,005
4. 0,05

Een goed rekenprobleem bevat een rijk rekenprobleem dat horizontaal en verticaal te mathematiseren is. Horizontaal mathematiseren is:

1. De interactie tussen 2 leerlingen
2. vertaling van een concrete situatie naar een rekenopgave
3. Wiskundig oplossen van een opgave op een steeds hoger niveau
4. A, B en C zijn juist