H1 Elektriciteit

• Natuurkunde / Scheikunde
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Quiz H1 Elektriciteit

In een stroomkring kun je de stroomsterkte meten. Welke eenheid gebruik je voor de stroomsterkte?

1. ampere
2. kilowattuur
3. volt
4. watt

1 A =

1. 1 mA
2. 100 mA
3. 1000 mA
4. 0,1 mA

Het vermogen bereken je met de formule?

1. U = P x I
2. P = U/I
3. U = I/R
4. P=UxI

183 mA = ...... A

1. 18,3 A
2. 183 A
3. 0,183 A
4. 1830 A

In een groep zitten stopcontacten en lichtpunten.
Hoe zijn deze geschakeld?

1. Altijd parallel
2. Altijd in serie
3. soms parallel en soms in serie
4. helemaal niet met elkaar geschakeld

Ijzer geleidt elektriciteit.

1. Waar
2. Niet waar

welk onderdeel levert elektriciteit?

1. stroomdraden
2. spanningsbron
3. lamp
4. schakelaar

Wat is een isolator (elektriciteit)

1. Koper
2. water
3. aluminium
4. hout

Glas geleidt elektriciteit.

1. Waar
2. Niet waar

Wat is de spanning van de elektriciteit in onze huizen?

1. 20 kV
2. 380 kV
3. 10 kV
4. 230 V

Kortsluiting of overbelasting?

1. Kortsluiting
2. Overbelasting

Kortsluiting of overbelasting?

1. Kortsluiting
2. Overbelasting

Bij kortsluiting..

1. is de stroomsterkte veel te hoog
2. is de stroomsterkte veel te laag
3. is de stroomsterkte gelijk

Welke uitspraak over serieschakelingen is waar? In een serieschakeling:

1. branden alle lampjes of zijn alle lampjes uit.
2. is de stroomsterkte niet overal even groot.
3. komen overal vertakkingen voor.
4. kun je elk lampje afzonderlijk aan of uit doen.

Is dit een parallelschakeling of een serieschakeling?

1. Parallelschakeling
2. Serieschakeling

Is het een serieschakeling
of een parallelschakeling?

1. Serie
2. parallel

In een serieschakeling is de stroom

1. overal even groot
2. na ieder lampje verandert de stroom
3. net zo groot als de spanning
4. kleiner dan de spanning

Is dit een parallelschakeling of een serieschakeling?

1. Parallelschakeling
2. Serieschakeling

Bereken het vermogen in kiloWatt als het vermogen 250 W is.

1. 250 000 kW
2. 0,250 kW
3. 2,5 kW
4. 25 kW

Wat is het vermogen?

1. 230 Volt
2. 0,3 Ampere
3. 9 Volt
4. 6 Watt

Wat is het vermogen?

1. 12 Watt
2. 0,3 Watt
3. 0,083 Watt
4. 3 Watt

De eenheid van Spanning (U) is

1. Ampere
2. Watt
3. Volt
4. Vermogen

Naar een stopcontact lopen altijd twee draden.
Deze draden zijn:

1. fase en nul
2. nul en aarde
3. schakeldraad en fase
4. schakeldraad en nuldraad

Bij het aansluiten van een hanglamp wordt nog een derde draad gebruikt.
Hoe heet deze draad?

1. aarde draad
2. schakeldraad
3. spanningsdraad
4. weerstandsdraad

De afkorting voor grootheid vermogen is?

1. U
2. I
3. P

Het energieverbruik kun je meten.
In welke eenheid meet je energieverbruik?

1. A
2. kWh
3. V
4. W

Hoe kun je het energieverbruik berekenen?

1. U = I x R
2. E = P x t
3. R = U/I
4. P = U x I

Op een fietslampje staat 8 V en 0,05 A.
Hoe groot is het vermogen van dit lampje?

1. 0,2 W
2. 40 W
3. 20 W
4. 0,4 W

Bij kortsluiting........

1. zijn er teveel apparaten op dezelfde groep aangesloten
2. gaat de stroom direct van + naar -
3. Is de stroomdraad te dun
4. wordt je altijd geëlektrocuteerd

Bij kortsluiting..

1. is de stroomsterkte veel te hoog
2. is de stroomsterkte veel te laag
3. is de stroomsterkte gelijk

Kortsluiting of overbelasting?

1. Kortsluiting
2. Overbelasting

Welke uitspraak over serieschakelingen is waar? In een serieschakeling:

1. branden alle lampjes of zijn alle lampjes uit.
2. is de stroomsterkte niet overal even groot.
3. komen overal vertakkingen voor.
4. kun je elk lampje afzonderlijk aan of uit doen.

Is dit een parallelschakeling of een serieschakeling?

1. Parallelschakeling
2. Serieschakeling

Is het een serieschakeling
of een parallelschakeling?

1. Serie
2. parallel

Is dit een parallelschakeling of een serieschakeling?

1. Parallelschakeling
2. Serieschakeling

Is dit een parallelschakeling of een serieschakeling?

1. Parallelschakeling
2. Serieschakeling

Waarneer is het een serieschakeling?

1. 1 vertakking
2. 2 vertakkingen
3. Geen vertakkingen
4. 3 vertakkingen

Formule van vermogen is

1. vermogen (P) = spanning (U) / stroomsterkte (I)
2. vermogen (P) = spanning (U) x stroomsterkte (I)
3. vermogen (P) = spanning (U) + stroomsterkte (I)
4. vermogen (P) = spanning (U) - stroomsterkte (I)

Vermogen is een grootheid.
Wat is de eenheid voor vermogen?

1. Watt (W)
2. Volt (V)
3. Power (p)
4. Ampère (A)

Wat is het vermogen?

1. 230 Volt
2. 0,3 Ampere
3. 9 Volt
4. 6 Watt

Wat is het vermogen?

1. 12 Watt
2. 0,3 Watt
3. 0,083 Watt
4. 3 Watt

Einde van deze quiz!