Quizzzztime spelling van de werkwoorden

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Quizzztime

Spelling van de werkwoorden

De jongen ... (worden t.t.) naar huis gebracht.

1. word
2. wordt
3. werd
4. werdt

Stotterend...(bekennen t.t.) Christiaan zijn fout.

1. bekent
2. bekend

Ik ...(besteden) gisteren geen aandacht aan school.

1. besteed
2. besteedt
3. besteedde
4. bestede

De fanatieke schatster ging de Elfstedentocht...(lopen) voltooien.

1. lopend
2. lopent

...(branden t.t.) je zus haar vingers aan de kachel?

1. brand
2. brandt
3. branden
4. brandde

De ...(verkleden) acteurs liepen het podium op.

1. verklede
2. verkleedde
3. verkleedden
4. verkleede

De nieuwe student ....(vertellen t.t.) over zijn oude school.

1. verteld
2. vertelde
3. vertelt
4. verteldde

Door de goed ...(tennissen) wedstrijd, stond hij op de wereldranglijst.

1. getenniste
2. getennisde
3. tennisende
4. getennisente

Jouw zus ...(vinden t.t.) ik beter dan mijn broer.

1. vindt
2. vind
3. vond
4. vondt