6 juni: les 40

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1

Welkom klas!

Op tafel:

• laptop (dicht op tafel)
• map
• pen

Welkom havo 3B

• Telefoon in het zakkie en rechtsboven op je tafel óf in je tas en daar blijft 'ie dan ook.
  
• Jas uit en over je stoel. 
  
• Tas van tafel.

Op tafel:

• laptop (dicht op tafel)
• map
• pen

Welkom havo 3B

• Telefoon in het zakkie en rechtsboven op je tafel óf in je tas en daar blijft 'ie dan ook.
  
• Jas uit en over je stoel. 
  
• Tas van tafel.

Vandaag donderdag 6 juni: 

• Herhaling les 40
• Huiswerk bespreken
• Oefenen

Les 40: dialoog

Je leert hoe je een dialoog schrijft op drie verschillende manieren

T2: Interessant schrijven: 

afwisseling in taalgebruik.

R: Dit door directe en indirect rede te gebruiken. 

I: Je kunt zelf een aantrekkelijke dialoog schrijven.

3 manieren van een dialoog:

1. Directe rede > Letterlijk + aanhalingstekens
2. Indirecte rede > Niet letterlijk, bijzin
3.  Parafraseren > Eigen en andere woorden

Maak zo aantekeningen!

1. Directe rede

Petra zei: "Morgen wil ik eigenlijk uitslapen."

Alex zei: "Wil je met me naar de film?"

Let op: aanhalingstekens staan om de zin heen. 

Gaat de zin erna verder, dan geen hoofdletter: 

"Ik zei toch dat ik niet wilde fietsen!" riep Theo.

Letterlijk + aanhalingstekens

2. Indirecte rede

Petra zei dat ze eigenlijk wel wilde uitslapen. 

Alex vroeg of ik mee wilde naar de film. 

Let op: dus geen aanhalingstekens. 

Gebruik een bijzin. 

Niet letterlijk, bijzin

3. Parafraseren

Petra wilde morgen eens uitslapen. 

Alex wilde met mij naar de film, maar ik had geen zin. 

 

Eigen én andere woorden

Tip!

Gebruik alternatieven in werkwoorden, bijvoorbeeld voor 'zeggen': 

- mompelen

- hinniken

- gillen

- fluisteren

- lachen

- uitroepen

- stamelen

- beloven

- smeken

- grinniken

Afwisseling maakt de tekst leuker om te lezen. 

Wat doe je niet?

Spreektaal: stopwoorden, halve zinnen, herhalingen, eh.

 

Herhalingen/eentonig taalgebruik -> wissel de drie manieren af en gebruik verschillende soorten (werk)woorden.

Oefenen!

>>> Open je laptop

Houd je aantekeningen erbij.

1. "Ik moet frisse lucht hebben, ik moet naar buiten," zei Puck terwijl ze duizelig door het lokaal liep.

1. Directe rede
2. Indirecte rede
3. Parafraseren

1. "Ik moet frisse lucht hebben, ik moet naar buiten," zei Puck terwijl ze duizelig door het lokaal liep.
Zet deze zin in de indirecte rede.

1. "Ik moet frisse lucht hebben, ik moet naar buiten," zei Puck terwijl ze duizelig door het lokaal liep.

Indirecte rede: 

Puck zei dat ze frisse lucht nodig had en ging naar buiten. 

Niet letterlijk, bijzin

1. "Ik moet frisse lucht hebben, ik moet naar buiten," zei Puck terwijl ze duizelig door het lokaal liep.
Parafraseer deze zin.

1. "Ik moet frisse lucht hebben, ik moet naar buiten," zei Puck terwijl ze duizelig door het lokaal liep.

Parafraseren: 

Puck ging naar buiten omdat ze duizelig was.  

Eigen én andere woorden

2. Helen vertelde de leerling dat ze haar mond moest houden.

1. Directe rede
2. Indirecte rede
3. Parafraseren

2. Helen vertelde de leerling dat ze haar mond moest houden.
Zet deze zin in de directe rede.

2. Helen vertelde de leerling dat ze haar mond moest houden.

Zet deze zin in de directe rede.

Directe rede: 

Helen vertelde: "Houd je mond!"

Letterlijk + aanhalingstekens

2. Helen vertelde de leerling dat ze haar mond moest houden.
Parafraseer deze zin.

2. Helen vertelde de leerling dat ze haar mond moest houden.

Zet deze zin in de directe rede.

Parafraseren: 

De leerling kreeg te horen dat zij haar mond moest houden van Helen. 

Eigen én andere woorden

3. Kars is een ontzettend dapper persoon!
Zet deze zin in de indirecte én directe rede.

Huiswerk nakijken

>>> Pak je huiswerk erbij.

Geef antwoord op LessonUp. 

Plaats hoofdletters en leestekens
Zin 1: hij zei: ik ga met de trein naar de stad.

Plaats hoofdletters en leestekens
Zin 2: zal ik je naar huis brengen? vroeg hij verlegen.

Plaats hoofdletters en leestekens
Zin 3: kom me maar om zeven uur afhalen zei hij

Plaats hoofdletters en leestekens
Zin 4: hé, riep ik, die man rijdt met mijn auto weg!

Plaats hoofdletters en leestekens
Zin 5: hij vroeg zich af: wat zullen jullie er van vinden?

Antwoorden zin 1-5: