Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
Herhaling H6
Herhaling H6
1 / 29
suivant
Slide 1:
Diapositive
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
Cette leçon contient
29 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositives de texte
.
La durée de la leçon est:
60 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Herhaling H6
Slide 1 - Diapositive
Wat weet je nog van H6?
(productie)
Vergelijk je antwoorden met de samenvatting H6, wat weet je al en wat nog niet helemaal!
Slide 2 - Carte mentale
Hoe maak je een product
Om te produceren heb je middelen nodig. Die middelen noem je
productiefactoren.
Slide 3 - Diapositive
Sleep de productiefactoren naar de juiste foto.
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap
Slide 4 - Question de remorquage
Productiefactoren
totaal beloningen productiefactoren
=
gelijk aan toegevoegde waarde
opg. 3/5/7
Slide 5 - Diapositive
Toegevoegde waarde
Toegevoegde waarde
Toegevoegde waarde
____ +
Slide 6 - Diapositive
Je ziet een bedrijfskolom van een schoen. Wat is de toegevoegde waarde?
Slide 7 - Question ouverte
Afschrijving
- Alles wat je gebruikt, slijt.
-
Jaarlijkse waardevermindering = afschrijving
Bij afschrijven zijn 3 gegevens belangrijk:
aanschafwaarde
levensduur
restwaarde
A
f
s
c
h
r
i
j
v
i
n
g
p
e
r
j
a
a
r
=
a
a
n
t
a
l
g
e
b
r
u
i
k
s
j
a
r
e
n
(
a
a
n
s
c
h
a
f
p
r
i
j
s
−
r
e
n
s
t
w
a
a
r
d
e
)
Slide 8 - Diapositive
Kosten: 60.000 euro
Gebruiksjaren: 12 jaar
Restwaarde: 6.000 euro
Kosten: 60.000 euro (aanschafwaarde)
Gebruiksjaren: 12 jaar
Restwaarde: 6.000 euro
Slide 9 - Diapositive
Wat zijn de afschrijvingskosten per jaar?
A
€ 4.000
B
€ 5.000
C
€ 3.000
D
€ 4.500
Slide 10 - Quiz
Hoe bereken je de verkoopprijs?
Inkoopprijs
Brutowinst (vaak een percentage)
_____________ +
Verkoopprijs
Slide 11 - Diapositive
Inkoopprijs €60 euro
Brutowinst 40% => €24 euro
___________________________________ +
Verkoopprijs €84 euro
Slide 12 - Diapositive
Je koopt een shirt in voor 10 euro per stuk. Je verkoopt dit weer voor 18 euro.
Hoeveel is je brutowinst?
A
8 euro
B
10 euro
C
18 euro
Slide 13 - Quiz
Wat is de brutowinstopslag in procenten?
A
60%
B
80%
C
50%
D
75%
Slide 14 - Quiz
Hoe zat het ook al weer?
Inkoopprijs
Brutowinst +
_____________
Verkoopprijs
BTW +
_____________
Consumentenprijs
Slide 15 - Diapositive
Van inkoopprijs naar consumentenprijs? Hoe dan?
Inkoopprijs €80
Brutowinst €24 +
_______________________
Verkoopprijs €84
BTW (21%) => €17,64 +
_________________________
Consumentenprijs €101,64
Slide 16 - Diapositive
Nu in procenten %
Inkoopprijs
Brutowinst +
_________________________
Verkoopprijs => 100%
BTW => 9% of 21% +
_______________________
Consumentenprijs => 109% of 121%
Slide 17 - Diapositive
Zet de juiste afbeelding bij het Btw-tarief
9%
21%
Slide 18 - Question de remorquage
Consumentenprijs
Een nieuwe Nike schoen kost €140 euro inclusief BTW (consumentenprijs).
De BTW is 21%.
Slide 19 - Diapositive
Wat is de BTW van de schoen?
Consumentenprijs 140 euro BTW 21%
A
€24,30
B
€29,40
Slide 20 - Quiz
Vraag en aanbod
- Vraag: de consument (jij of ik)
- Aanbod: Bedrijven
- Meer vraag - minder aanbod- prijs omhoog
- Minder vraag - meer aanbod - prijs omlaag
Slide 21 - Diapositive
Gister nam de vraag naar Uber-ritjes (taxi) enorm toe rondom de omgeving van Amsterdam.
Wat kan een oorzaak zijn geweest voor de toegenomen vraag naar Uber-ritjes?
A
Uber-ritjes zijn duurder geworden
B
Er werden veel meer bussen ingezet
C
De treinen reden niet
Slide 22 - Quiz
Nettoresultaat berekenen
Omzet
Afzet (aantal) x verkoopprijs
Inkoopwaarde van de omzet -
Afzet (aantal) x inkoopprijs
Brutowinst
Verkoopprijs -inkoopprijs
Bedrijfskosten -
Bedrijfskosten
Nettoresultaat of Nettowinst
Winst (+) of verlies (-)
Slide 23 - Diapositive
We verkopen voor €60.000 euro aan Nike schoenen voor €120 euro per stuk.
Wat is de afzet?
A
500 stuks
B
€120 euro
C
750 stuks
D
€60.000 euro
Slide 24 - Quiz
Wat is het nettoresultaat?
A
21.000 euro winst
B
39.000 euro winst
C
21.000 euro verlies
D
39.000 euro verlies
Slide 25 - Quiz
Productiecapaciteit
De productiecapaciteit is hoeveel een bedrijf maximaal kan produceren. Dit is afhankelijk van alle beschikbare
kapitaalgoederen
en
arbeidskrachten
.
Slide 26 - Diapositive
voorbeelden van kapitaalgoederen
Slide 27 - Carte mentale
arbeidsproductiviteit
Totale productie in een periode : aantal werkenden
voorbeeld: Productie auto's per week 5000
aantal werkenden 100
_____________________________________
5000:100 = 50 arbeidsproductiviteit
Slide 28 - Diapositive
Arbeidsproductiviteit neemt toe door goede scholing.
A
juist
B
onjuist
Slide 29 - Quiz
Plus de leçons comme celle-ci
Herhaling H6
Septembre 2023
- Leçon avec
29 diapositives
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
3.3 Wat betaalt de consument?
Août 2018
- Leçon avec
35 diapositives
par
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4
Eieren voor je geld
6.3 Hoe maak je winst?
Décembre 2018
- Leçon avec
28 diapositives
par
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
Eieren voor je geld
6.3 Winst of verlies?
Novembre 2018
- Leçon avec
26 diapositives
par
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 3
Eieren voor je geld
De prijs
Janvier 2019
- Leçon avec
19 diapositives
par
Economics
Economie
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 3,4
Economie voor vmbo
Leerjaar 3 Hst 5 voorbereiden PTA
Mars 2020
- Leçon avec
21 diapositives
Economie
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 3
Leerjaar 3 hst 5 les 4
Mars 2020
- Leçon avec
24 diapositives
Economie
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 4
Leerjaar 3 Hst 5 les 3
Mars 2020
- Leçon avec
17 diapositives
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 4