cel en leven formatieve toets

• Biologie
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Geef het juiste begrip bij de volgende omschrijving:
De osmotische waarde van het interne en externe milieu is gelijk

Geef het juiste begrip bij de volgende omschrijving:
Kleurstofkorrels in planten

Geef het juiste begrip bij de volgende omschrijving:
Blaasjes die door het golgisysteem worden gevormd en verteringsenzymen bevatten

Pinguïns komen voor in heel koude, maar ook in gematigde streken. Verklaar dat een keizerspinguïn (110 cm) op de ijskoude Zuidpool kan overleven en een zwartvoetpinguïn (65 cm) niet.

Osmose
Twee reageerbuizen bevatten ieder 5 ml keukenzoutoplossing. De concentratie hiervan in de ene buis verschilt van die in de andere buis. Aan beide buizen wordt eenzelfde hoeveelheid onstolbaar gemaakt bloed toegevoegd. Na enige tijd ontstaat in beide buizen een laag onopgeloste deeltjes op de bodem (bezinksellaag). In één van de buizen is de vloeistof boven de bezinksellaag rood gekleurd.
Door een bepaalde toevoeging en vervolgens even schudden kan de kleur van de vloeistof boven de bezinksellaag in één van de buizen veranderd worden, waardoor de vloeistof in beide buizen dezelfde kleur krijgt.
Vraag: Door welke van onderstaande toevoegingen kan dit gebeuren en hoe verandert dan de kleur?

1. Door water toe te voegen aan de buis met rode vloeistof wordt deze vloeistof kleurloos
2. Door water toe te voegen aan de buis met kleurloze vloeistof wordt deze vloeistof rood
3. Door keukenzout toe te voegen aan de buis met rode vloeistof wordt deze vloeistof kleurloos
4. Door keukenzout toe te voegen aan de buis met kleurloze vloeistof wordt deze vloeistof rood

Vier leerlingen hebben ieder een tekening gemaakt van een geplasmolyseerde cel. In deze tekeningen stelt 1 de celkern, 2 de celmembraan, 3 de vacuolemembraan en 4 het cytoplasma voor.

vraag: In welke tekening zijn de onderdelen juist genummerd en is de ligging van de onderdelen juist weergegeven?

1. Cel A
2. Cel B
3. Cel C
4. Cel D

Een stuk DNA wordt bekeken. In dit stuk DNA bestaat 23% uit A nucleotiden.
Hoeveel procent van het DNA bestaat uit C nucleotiden?

Je ziet enkele stappen uit de mitose. Zet deze stappen in de juiste volgorde

1

5

4

6

3

2

7

Er ontstaan nieuwe kernmembranen

De chromatiden worden uit elkaar getrokken

De cel groeit uit tot het oorspronkelijke formaat

DNA wordt gerepliceerd

De chromosomen spiraliseren

De chromosomen gaan in het midden van de cel liggen

De kernmembraan verdwijnt en chromosomen liggen los in de cel

Waar

Niet waar

Transport door blaasjes kunnen zowel van binnen de cel naar buiten de cel
worden gebracht en andersom

transporteiwitten kunnen alleen voor actief transport gebruikt worden

Ribosomen lezen de chromosomen af tijdens het maken van eiwitten 

Een enzym is altijd opgebouwd uit aminozuren

Diffusie vindt alleen plaats door een semipermeabele wand

Watertransport
In het membraan van een cel bevinden zich aquaporines, ofwel waterkanaaltjes. Deze kanaaltjes staan open.

Wat gebeurt er als de cel in gedestilleerd water wordt gelegd?

1. Er stroomt water via passief transport de cel uit.
2. Er stroomt water via actief transport de cel in.
3. Er stroomt water via actief transport de cel uit.
4. Er stroomt water via passief transport de cel in.

wat is de functie van het ruw endoplasmatisch reticulum?

1. vetten of hormonen maken
2. aanmaak en transport van vetten of hormonen
3. maken van eiwitten uit polypeptideketens en deze transporteren
4. transport van eiwitten

waar bevinden zich de ribosomen van het cytoplasma

1. los in het cytoplasma
2. vast aan het endoplasmatisch reticulum
3. los in het cytoplasma en vast aan het endoplasmatisch reticulum
4. los in het cytoplasma, vast aan het endoplasmatisch reticulum en los in de kern

wat is de functie van de ribosomen die aan het ER zitten?

1. aanmaak van vetten en hormonen
2. aanmaak van aminozuurketens (polypeptiden)
3. aanmaak van koolhydraten

waar is het endoplasmatisch reticulum een voortzetting van?

1. van de celmembraan
2. van de kernmembraan
3. van het Golgisysteem

mitochondriën hebben een ...
één of meerdere antw mogelijk

1. enkele membraan
2. dubbele membraan
3. binnen- én een buitenmembraan
4. binnen- of een buitenmembraan

chloroplasten hebben een ...
één of meerdere antw mogelijk

1. enkele membraan
2. dubbele membraan
3. binnen- én een buitenmembraan
4. binnen- of een buitenmembraan

in de membranen van de chloroplasten liggen enzymen die...

1. helpen bij de productie van glucose
2. helpen bij de verbranding van glucose
3. helpen bij de opslag van glucose

de fosfolipiden in de celmembraan hebben een ...

1. hydrofobe staart (vetzuurmoleculen) en en een hydrofiele kop (fosfaatgroep)
2. hydrofobe staart (fosfaatgroep) en en een hydrofiele kop (vetzuurmoleculen)
3. hydrofiele staart (vetzuurmoleculen) en en een hydrofobe kop (fosfaatgroep)
4. hydrofiele staart (fosfaatgroep) en en een hydrofobe kop (vetzuurmoleculen)

Het afgeven van stoffen door cellen met gebruik van blaasjes noem je ..

1. endocytose
2. exocytose
3. lysosomen
4. secretie

het golgisysteem neemt eiwitten over van ..

1. het endoplasmatisch reticulum
2. vrije ribosomen
3. de ribosomen op het endoplasmatisch reticulum
4. het endoplasmatisch reticulum én van vrije ribosomen

Leg uit wat apoptose is

Eén van de ketens in het DNA-molecuul heeft de volgende structuur:
3’ C - T- G- A- T- A- C- T- A- T- A- G- A- A- C- A- T- A- G- G- A 5’ (keten 1)
Hoe ziet het volledige DNA-molecuul eruit? Geef de complementaire keten (dit is keten 2).

Uit hoeveel tripletten bestaat keten 1?
3’ C - T- G- A- T- A- C- T- A- T- A- G- A- A- C- A- T- A- G- G- A 5’ (keten 1)

De onderstaande DNA keten wordt van links naar rechts afgelezen. Geef de aminozuurvolgorde van het eiwit dat hier uiteindelijk mee kan worden gemaakt. Laat zien hoe je aan je antwoord komt.
3' C - T- G- A- A- T- C- T- A- T- A- G- A- T- C- A- T- A 5'

Middenin een gen verandert de code ATG in ATC.
Wat verandert hierdoor aan de aminozuurketen waarvoor dit gen codeert?

1. In het midden van de aminozuurketen waarvoor dit gen codeert, wordt een ander aminozuur ingebouwd.
2. In het midden van de aminozuurketen waarvoor dit gen codeert, ontbreekt een aminozuur.
3. De aminozuurketen waarvoor dit gen codeert, wordt ongeveer de helft korter.

Welke fase is belangrijk voor het behouden van het aantal chromosomen bij opeenvolgende celdelingen?

1. G1 fase
2. G2 fase
3. S fase
4. G1 en G2 fase

Diffusie

actief transport

gefaciliteerd transport

passief transport

1. Eiwit komt in het inwendige van het ER.

2. Stukje DNA wordt overgeschreven tot RNA.

3. Een signaal komt in de kern: een deel van het DNA wordt actief.

4. Een ribosoom maakt het benodigde eiwit.

5. RNA gaat van de kern naar ribosoom.

6. Mitochondrium maakt energie voor eiwitproductie.

Noem de verschillen tussen DNA en RNA