Oefentoets hoofdstuk 1 Na Klar

• Duits
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1,2

   Oefentoets 

Wo wohn... du?

1. wohnst
2. wohnt

Woher komm... er?

1. kommt
2. kommst

Sie lern... Deutsch!

1. lernt
2. lerne

Ich sing... gern!

1. singt
2. singe

Was mach... du da?

1. machst
2. macht

Ich (kommen) .... aus den Niederlanden

Wir (singen) .... ein Lied.

Marco (spielen) ...... draußen.

Ihr (wohnen) ...... in Deutschland.

Wie (heißen) ..... du?

(tanzen) ..... du gern?

(reisen) .... Sie mit dem Bus, Frau Müller?

Er (küssen) .... seine Freundin.

Ich (kennen) .... deinen Bruder.

Wo sind die Kinder? (Spielen) .... sie Fußball?

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord:
(Hij) ... hat vier Geschwister.

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord:
(Ik) ... bin 13 Jahre alt.

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord:
(Zij) ... ist sehr nett.

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord:
Warum bist (jij) ... so traurig?

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord:
Woher kommt (jullie) ...?

Schrijf het getal voluit in het Duits: 5

Schrijf het getal voluit in het Duits: 9

Schrijf het getal voluit in het Duits: 0

Schrijf het getal voluit in het Duits: 12

Schrijf het getal voluit in het Duits: 16

Schrijf het getal voluit in het Duits: 20

Vertaal het woord naar het Nederlands:
die Freundschaft

Vertaal het woord naar het Nederlands:
das Mädchen

Vertaal het woord naar het Nederlands:
das Bundesland

Vertaal het woord naar het Nederlands:
schön

Vertaal het woord naar het Nederlands:
auch

Vertaal het woord naar het Nederlands:
brauchen

Vertaal het woord naar het Nederlands:
zwischen

Vertaal het woord naar het Nederlands:
wichtig

Vertaal de zin naar het Duits:
Hoe heet jij?

Vertaal de zin naar het Duits:
Ik ben veertien jaar oud.

Vertaal de zin naar het Duits:
Waar woon je?

Vertaal de zin naar het Duits:
Ik kom uit Nederland.

Vertaal de zin naar het Duits:
Ik heb een broer.

Vertaal de zin naar het Duits:
Ik ben enig kind.

Vertaal de zin naar het Duits:
Mijn zus is aardig.

Vertaal de zin naar het Duits:
Ik ben nooit op tijd.

Vertaal de vraagwoorden in het Duits:
(Waar) liegt Lübeck?

Vertaal de vraagwoorden in het Duits:
(Wie) ist gut in Sport?

Vertaal de vraagwoorden in het Duits:
(Waar vandaan) kommt Ilse?

Vertaal de vraagwoorden in het Duits:
(Hoe) findest du Deutsch?

Vertaal de vraagwoorden in het Duits:
(Wanneer) beginnt die Pause?