woordenschat luchthavens 2

woordenschat luchthavens 2
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
IPCBasisschoolGroep 4-6

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

woordenschat luchthavens 2

Slide 1 - Diapositive

In deze les gaan we verder oefenen met de woorden van deze week.
boardingpass                  logo      marshaller
paspoort      steward    stewardess
wisselkantoor    douanebeambte
criteria       apron officer

Slide 2 - Diapositive

Welk woord uit de woordenschat van deze week past bij dit plaatje?

Slide 3 - Question ouverte

3

Slide 4 - Vidéo

Wat is waar?
Op een wisselkantoor kun je....?
A
Schone kleding aantrekken na een lange vliegreis.
B
Je vliegticket omwisselen naar een andere vlucht.
C
Deense kronen omwisselen voor Amerikaanse dollars
D
Met iemand omwisselen van plaats in het vliegtuig.

Slide 5 - Quiz

00:13
Wat is de taak van een marshaller/apron officer?

Slide 6 - Question ouverte

01:11
Hoe geeft de marshaller/apron officer aan de piloot aan welke kant hij op moet?
A
Hij gebruikt gebarentaal?
B
De marshaller gebruikt bats of gekleurde sticks om handsignalen te geven.
C
De piloot volgt gewoon de pijlen op de grond.
D
Hij vertelt het de piloot via een de intercom.

Slide 7 - Quiz

02:29
Vooruit
Draai naar links
Stop
Draai naar rechts

Slide 8 - Question de remorquage

De volgende vraag gaat over een douanebeambte.
Sleep de beweringen naar het goede vakje. Als je denkt dat iets waar is, sleep je het naar juist.
Als je denkt dat het niet waar is, sleep je het naar niet juist.

Slide 9 - Diapositive

Juist
Niet juist
Controleert jouw paspoort.
Controleert of je genoeg geld bij je hebt.
Brengt jou eten en drinken in het vliegtuig.
Controleert of je geen verboden spullen in je koffer hebt.

Slide 10 - Question de remorquage

Je hebt geleerd wat het woord criteria betekent
(normen/eisen waaraan iets moet voldoen). Bedenk
een zin waarin jij het woord criteria gebruikt en laat
zien dat jij snapt wat dat woord betekent.
timer
5:00

Slide 11 - Question ouverte

Waar dient een paspoort voor?

Slide 12 - Question ouverte

Slide 13 - Vidéo

Wat is een ander woord voor boardingpass?
A
Toegangskaartje
B
instapkaart
C
Vliegticket
D
bagagelabel

Slide 14 - Quiz

Ik weet nu beter wat alle woorden betekenen.
010

Slide 15 - Sondage

Welke woorden van de woordenschat
(van deze week en de vorige keer) vind jij nog lastig?

Slide 16 - Question ouverte