Examentraining Centraal examen Nederlands

Python intro
Programming basics-II
Les 3 / Week 7a
Examentraining Centraal examen
Nederlands Centraal examen (examentraining)
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Python intro
Programming basics-II
Les 3 / Week 7a
Examentraining Centraal examen
Nederlands Centraal examen (examentraining)

Slide 1 - Diapositive

Aanpak begripsvragen
Dit is een vaak voorkomend vraagtype in de examens. Vragen van deze soort zijn erg divers. Je moet

  • tekstsoorten kunnen benoemen
  • de hoofdgedachte van een tekst kunnen benoemen;
  • aangeven wat het ene deel van een tekst met een ander deel te maken heeft.
  • hoofd- en bijzaken, meningen en feiten kunnen onderscheiden;
  • standpunt en argument kunnen onderscheiden
  • drogredenen en argumenten kunnen onderscheiden

Slide 2 - Diapositive

Aanpak begripsvragen
Zo ga je te werk:

De tekstsoort en de hoofdgedachte is vaak af te leiden uit de titel, de inleiding en het slot. Kijk welke antwoordoptie daar het best bij aansluit.
Signaalwoorden geven soms aanwijzingen voor wat het ene onderdeel van een tekst met het andere te maken heeft. Een signaalwoord als 'maar' wijst op een tegenstelling; 'zo' of 'zoals' geven aan dat er voorbeelden worden gegeven, enzovoort.
Kom je in de vraag het woord 'vooral' of 'belangrijkste' tegen, zoek dan in de tekst naar aanwijzingen waaruit je de hoofdzaak af kunt leiden. Hoofdzaken staan vaak in kernzinnen: de eerst of laatste zin van een alinea. De rest van de alinea is dan uitleg bij die kernzin. Ook kunnen bepaalde signaalwoorden je helpen. Zo zijn de woorden 'dus' en 'kortom' vaak signaalwoorden voor een conclusie. Een conclusie is vaak een hoofdzaak.
Bij vragen over de hele tekst of een groot deel van de tekst: let goed op de antwoordopties die te specifiek zijn. Die antwoorden gaan dan maar over één onderdeel van de tekst. Die antwoorden zijn meestal fout. Het meer 'algemene' antwoord is dan beter.
Als in een tekst feiten worden gegeven, wordt daar vaak een bron bij genoemd zodat je het kunt controleren. Meningen zijn persoonlijke opvattingen en daar wordt dus ook nooit een bron bij genoemd. Meningen kun je soms herkennen aan woorden als 'ik vind', maar vaker aan woorden waar een waarde-oordeel in zit. Iets is 'slecht', 'beter' of het zou 'verboden' moet worden. Ook alle wensen en vermoedens zijn meningen: 'het is veel beter als…'. Het is nog niet gebeurd, dus het kan geen feit zijn.
Een goed argument versterkt het standpunt. Een argument kan een feit of een mening zijn. Tussen standpunt en argument moet je het woord 'want' kunnen zetten. Doe dat in je hoofd. Er zijn meer signaalwoorden waaraan je een argument herkent in een tekst, zoals 'daarom' en 'omdat'. Soms staat in een tekst het standpunt achter het argument. Het standpunt is dan een conclusie. Je moet ze in je hoofd dan dus omdraaien en er 'want' tussen zetten.
Een argument lijkt soms wel te kloppen, maar als je kritisch leest, klopt het toch niet. Het is dan een drogreden.

Slide 3 - Diapositive

Hoe kun je deze tekst het beste typeren?






A
Het is een analyse van Obama's redevoeringen.
B
Het is een recensie van Obama's redevoeringen.
C
Het is een verslag van Obama's redevoeringen.

Slide 4 - Quiz

Welke van de onderstaande zinnen geeft de hoofdgedachte van de tekst het best weer?
A
Obama kan door zijn talent voor speechen zijn toehoorders inspireren.
B
Obama kan even goed speeches geven als Kennedy, Martin Luther King jr. en Churchill.
C
Obama kan met zijn speeches het publiek zowel verleiden als misleiden.

Slide 5 - Quiz

Welk woord vat alinea 3 het best samen?







A
hoop
B
theatermaker
C
verbeeldingskracht

Slide 6 - Quiz

Wat is het verband tussen de eerste zin van alinea 1 en de volgende twee zinnen?

De volgende twee zinnen
A
zijn een gevolg van de eerste zin.
B
zijn een tegenstelling met de eerste zin.
C
zijn een toelichting op de eerste zin.

Slide 7 - Quiz

Boven alinea 6 en 7 staat het volgende kopje: "Persoonsgegevens zijn goud waard."

Welk argument uit alinea 8 tot en met 13 ondersteunt deze bewering het best?
A
Het is bekend dat bedrijven steeds intiemere persoonsgegevens willen verzamelen.
B
Het is bekend dat bedrijven veel over hebben voor persoonsgegevens.
C
Het is bekend dat criminelen onze persoonsgegevens op internet te koop aanbieden.

Slide 8 - Quiz

In zijn reactie op het betoog van Madeleine van Toorenburg gebruikt Theo Dorelijers een drogreden. Welke drogreden gebruikt hij?
A
Hij doet een aanval op haar persoon door de vergelijking "appels en peren" te gebruiken.
B
Hij gebruikt een cirkelredenering in zijn opmerking dat de verlenging niet nodig is.
C
Hij generaliseert met zijn opmerking over de Tweede Kamerleden.

Slide 9 - Quiz

Aanpak interpretatievragen
Bij dit soort vragen moet je conclusies trekken naar aanleiding van de tekst of een deel van de tekst. Of je moet conclusies trekken over wat de schrijver van een tekst bedoelt met een bepaalde formulering. Ook moet je verschillende onderdeel van een tekst of hele teksten met elkaar kunnen vergelijken.


Zo ga je te werk:
  • Het juiste antwoord is vaak af te leiden uit de zinnen direct vóór of ná de zin of woorden waarover de vraag gaat. Lees die zinnen dus goed door en vergelijk ze met de antwoordopties.
  • Let bij vragen over de bedoeling van de schrijver speciaal op synoniemen tussen woorden in de tekst en de antwoordopties.
  • Als de vraag niet over een bepaalde zin gaat, maar over de bedoeling van de schrijver met de hele tekst, kijk dan vooral naar aanwijzingen in de titel, de inleiding en het slot.


Slide 10 - Diapositive

In alinea 6 staat: "Willen we wel als grondstof bejegend worden?"

Welke vraag vervangt deze zin op deze plaats het best?
A
Willen we wel bestookt worden met gerichte commercials?
B
Willen we wel dat onze gegevens gebruikt worden om geld te verdienen?
C
Willen we wel dat onze intieme gegevens vastgelegd worden?

Slide 11 - Quiz

In alinea 5 staat: "Piras zwijgt even." Waarom noemt de auteur dit?
A
om aan te geven dat Piras een voorbeeld geeft van Obama's spreekwijze
B
om duidelijk te maken dat ook Piras denkpauzes nodig heeft
C
om exact verslag te doen van hetgeen Piras zegt en doet

Slide 12 - Quiz

Wat is het verschil van mening tussen Theo Doreleijers en Madeleine van Toorenburg?
A
Hij is tegen het geven van gevangenisstraf aan jongeren, zij is voor.
B
Hij is tegen verlenging van de jeugddetentie tot 4 jaar, zij is voor.
C
Hij is voor het toepassen van het jeugdstrafrecht voor 18- tot 23-jarigen, zij is tegen.
D
Hij is voor het toetsen van strafpraktijk aan de wetenschap, zij is tegen.

Slide 13 - Quiz

Aanpak evaluatievragen
Je moet aan kunnen geven wat het doel is van een tekst. Ook moet je samenhangende onderdelen van een tekst kunnen aanwijzen en aangeven wat die onderdelen met elkaar te maken hebben. Daarnaast moet je de argumentatie van een betogende tekst kunnen beoordelen: is die argumentatie aanvaardbaar of niet? En waarom? Ten slotte moet je aan kunnen geven voor wie de tekst waardevol is.

Zo ga je te werk:
  • Het doel van een tekst is vaak af te leiden uit de titel, de inleiding en het slot. Kijk welke antwoordoptie daar het best bij aansluit.
  • Bestaat de kern vooral uit argumenten? Dan is het waarschijnlijk een betogende tekst. Bestaat de kern vooral uit feiten, oorzaken of verklaringen? Dan is het eerder een informerende tekst.
  • Let op signaalwoorden. Soms vertellen die wat de verschillende onderdelen met elkaar te maken hebben.
  • Een argumentatie is niet aanvaardbaar als er drogredenen worden gebruikt, of als er geen of te weinig goede argumenten worden gegeven. Feiten zijn vaak de beste argumenten.
  • Als de vraag gaat over de waarde van een tekst voor het publiek, bedenk dan wat het doel is van het programma en voor welk publiek het bedoeld is.

Slide 14 - Diapositive

Inbreuk privacy of is het nog erger

Wat is het belangrijkste doel van de auteur?
A
Hij wil ons informeren over de voordelen en nadelen van nieuwe technologische ontwikkelingen.
B
Hij wil ons overtuigen van het belang om kritisch te staan tegenover nieuwe technologische ontwikkelingen.
C
Hij wil ervoor waarschuwen dat door nieuwe technologieën de aansprakelijkheid van burgers bij privacy-schendig groter wordt.

Slide 15 - Quiz

In het ritme van Obama

In alinea 4 heeft de auteur het over "sprekerstrucjes". In welke alinea's worden die beschreven?
A
in alinea 4 tot en 6
B
in alinea 4 tot en met 7
C
in alinea 4 tot en met 8

Slide 16 - Quiz

Suiker

Het fragment start met de presentator en Aart Jan van der Lelij. Na dit interview wordt Jaap Seidell geïnterviewd.
Aart Jan van der Leij zegt dat suiker op zich niet slecht is. Hoe maakt hij zijn uitspraak aanvaardbaar?
A
Hij illustreert met voorbeelden.
B
Hij onderbouwt deze met argumenten.
C
Hij ondersteunt deze met onderzoeksresultaten.

Slide 17 - Quiz

Inbreuk privacy of is het nog erger

In alinea 2 staat: "Allerlei technologische ontwikkelingen hebben één ding gemeen: ze brengen mens en machine ongekend dichter bij elkaar."

Welk voordeel van deze ontwikkelingen noemt de schrijver in alinea 2?

De nieuwe technologie kan gebruikt worden om:
A
een betere begeleiding te geven bij ziektes.
B
informatie over onze voorkeuren, fitheid en gevoelens te verzamelen.
C
ons koopgedrag doelgericht te stimuleren.

Slide 18 - Quiz

Aanpak samenvattingsvragen
Je moet kunnen aangeven welke zin een tekst het beste samenvat of welke zinnen wel of juist niet in een samenvatting thuishoren.


Zo ga je te werk:
  • Bekijk welk antwoord het beste aansluit bij de titel, de inleiding en het slot van de tekst. Daar is vaak de belangrijkste informatie te vinden, dus die hoort ook in de samenvatting.
  • Antwoordopties waarin voorbeelden of andere details worden genoemd, zijn fout. Voorbeelden horen niet in een samenvatting thuis.

Slide 19 - Diapositive

Suiker

Aart Jan van der Leij vertelt over de invloed van suiker op ons lichaam. Hoe kun je zijn verhaal het best samenvatten?
A
Het lichaam verbruikt veel suiker, dus is voldoende voorraad essentieel.
B
Regelmatige inname van suiker is noodzakelijk, want zonder suiker overleef je niet.
C
Suiker is van vitaal belang, maar een teveel wordt onomkeerbaar omgezet in vet.

Slide 20 - Quiz

Aanpak opzoekvragen
Je moet bij dit soort vragen aan kunnen geven of een bron betrouwbaar is of niet. Ook moet je snel informatie kunnen vinden in schema's, rapporten, regelingen of voorwaarden. Er worden dan situaties gegeven waarbij je moet aangeven of iets dan wel of niet van toepassing is.

Zo ga je te werk:
  • Gebruik de kopjes in de tekst om snel naar het juiste onderdeel te navigeren.
  • Let bij de antwoordopties op het verschil in woorden als 'altijd' tegenover 'vaak' of 'meestal' en 'nooit' of 'geen' tegenover 'soms'. Controleer wat klopt met de tekst.
  • Vergelijk de situatie in de vraag met wat er in de tekst staat. Let alleen op de dingen uit de vraag die relevant zijn.
  • Let op of er in de tekst ergens een uitzondering staat op een bepaalde regel.

Slide 21 - Diapositive

Leveringsvoorwaarden Keukendirect.nl

Casus: Mark Baselaar heeft via internet een keuken gekocht bij Keukendirect.nl. Mark heeft de keuken besteld en ziet de volgende dag dat de prijs verlaagd is. Heeft Mark recht op een aanpassing van de prijs?

A
ja
B
nee
C
niet te beoordelen op basis van de tekst

Slide 22 - Quiz