voorbereiding examen: regels voor bestuurders

Regels voor bestuurders!
Wanneer ben je een bestuurder?
Oversteken
Inhalen
afslaan

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
VerkeerBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Regels voor bestuurders!
Wanneer ben je een bestuurder?
Oversteken
Inhalen
afslaan

Slide 1 - Diapositive

wanneer ben je bestuurder

Slide 2 - Diapositive


welke uitspraak is waar?
A
Tess en Lotte zijn bestuurders
B
Tess en Kim zijn bestuurders
C
Kim, Tess en Lotte zijn bestuurders

Slide 3 - Quiz


Welke afspraken gelden er voor Kim? 
A
De afspraken voor voetgangers
B
de afspraken voor steppers
C
De afspraken voor bestuurders
D
de afspraken voor fietsers

Slide 4 - Quiz


Welke uitspraak is juist? 
A
Kim is aan het spelen, dus ze mag zelf weten waar ze stept
B
Kim moet op het fietspad steppen, want ze is een voetganger
C
Kim moet op de stoep steppen, want ze is een voetganger
D
Kim moet op het fietspad steppen, want ze is een bestuurder

Slide 5 - Quiz


Waar loopt Tom?
A
Tom loopt op een voetpad voor paarden
B
Tom loopt op een fietspad
C
Tom loopt op een bospad voor paarden
D
Tom loopt op een ruiterpad

Slide 6 - Quiz


Tom loopt met zijn paard het ruiterpad uit. Waar moet hij daarna gaan rijden? 
A
Op de stoep
B
Hij mag niet ergens anders rijden
C
In de berm
D
Op het fietspad

Slide 7 - Quiz

oversteekplaats voor fietsers

Slide 8 - Diapositive


Bekijk de foto. je ziet een oversteekplaats voor fiets. Welke uitspraak past bij de foto. 
A
Auto's moeten hier stoppen voor fieters.
B
fietsers kunnen hier van beide kanten oversteken
C
Fietsers hebben hier voorrang
D
De voorrang wordt met verkeerslichten geregeld

Slide 9 - Quiz


Bekijk de afbeelding 
Hoe weet Nienke dat ze moet stoppen voor de auto?  
A
Dat kan ze zien aan het verkeersbord
B
Dat kan ze zien aan de haaientanden op het wegdek
C
Dat kan ze niet zien

Slide 10 - Quiz


Bekijk de afbeelding.
Op de eerste rijbaan komen geen auto's aan, dus steekt Nienke over. Op de tweede rijbaan komen wel auto's aan.
Wat moet Nienke doen? 
A
Ze mag doorfietsen want de auto moet voor haar stoppen
B
ze kan nu beter terugfietsen
C
In het midden van de oversteekplaats moet ze stoppen

Slide 11 - Quiz

Inhalen (voor fietsers)
  • Als je fietst haal je andere fietsers links in. Alle overige bestuurders haal je recht in. Je mag een auto dus rechts voorbij rijden. 
  • Vlak vóór en op een zebrapad mag je een andere bestuurder niet inhalen
  • In de stad of dorp gaat een bus van het openbaar vervoer die wil weg rijden van een halte altijd voor. Die mag je dus niet voorbijrijden. 

Slide 12 - Diapositive

Welke uitspraak over inhalende fietsers zijn waar? (meer antwoorden mogelijk)
A
Een fietser mag alleen inhalen als hij tegenliggers niet hindert
B
voordat je gaat inhalen, moet je over je rechterschouder kijken
C
ga na het inhalen niet te snel naar rechts. Anders kun je weggebruikers snijden
D
bel even voordat je gaat inhalen

Slide 13 - Quiz


Eline haalt Mark hier in. Is dat verstandig? 

A
Ja, er is genoeg ruimte op de weg
B
ja de passagier moet wil uitstappen moet wachten
C
nee, ze rijdt nu helemaal op de linkerkant van de weg
D
nee, ze kan beter stoppen

Slide 14 - Quiz

Wanneer mag een bestuurder rechts inhalen? Kruis de goede antwoorden aan.
A
Als een bestuurder heeft aangegeven dat hij rechts af wil slaan en al is voorgesorteerd.
B
op een rotonde als er voldoende ruimte, of een apart fietspad is
C
Als auto's bij een zebrapad stil staan.
D
als een tram stilstaat

Slide 15 - Quiz

Hoe kan je zien dat een bus weg wil rijden?
A
aan het knipperen van het rechterachterlicht
B
Aan het knipperen van het linkderachterlicht
C
Dat kan je niet zien

Slide 16 - Quiz

Afslaan

Slide 17 - Diapositive

Wanneer moet je je hand uitsteken? (meer antwoorden mogelijk)
A
Als je naar rechts afslaat
B
nooit
C
als je een kruispunt oversteekt
D
Als je naar links afslaat

Slide 18 - Quiz

Rechtdoor op dezelfde weg gaat voor!
(let op: deze regel geldt niet voor trams)

Slide 19 - Diapositive


Vera wil links afslaan. Ze moet Mees voor laten gaan. Moet ze Tess ook voor laten gaan?
A
Nee, Tess moet Vera voor laten gaan
B
Ja, Tess gaat ook op dezelfde weg rechtdoor
C
Nee, Tess is een voetganger en die hebben nooit voorrang
D
Dat kun je niet weten

Slide 20 - Quiz


Vera wil links afslaan. Stef fietst achter haar en wil haar inhalen. Wat moet Vera doen?
A
Vlug voor Stef afslaan
B
Stef voor laten gaan
C
D
Dat kun je niet weten

Slide 21 - Quiz


Bas wil rechts afslaan. Mag hij voorgaan
A
ja
B
nee
C
dat kun je niet weten

Slide 22 - Quiz


Bas wil recht afslaan. Hij heeft geen voorrang Wie moet Bas voor laten gaan?
A
Rik en Rachid
B
Alleen Rik
C
Allen Rachid

Slide 23 - Quiz


Sem wil op zijn fiets links afslaan. 
Moet hij Anne voor laten gaan?
A
Nee, voetgangers hebben nooit voorrrang
B
Nee, Anne gaat niet rechtdoor op dezelfde weg
C
Ja, Anne wil ook rechtdoor lopen
D
dat kun je niet weten

Slide 24 - Quiz


Sem wil op zijn fiets links afslaan. 
Moet hij Karlijn voor laten gaan?
A
Dat kun je niet weten
B
Ja, Karlijn gaat rechtdoor op dezelfde weg
C
Nee, Karlijn moet Sem juist voor laten gaan

Slide 25 - Quiz


Sem wil op zijn fiets links afslaan. 
Moet hij Bilal voor laten gaan?
A
Nee, Bilal is een voetganger
B
Ja, Bilal gaat rechtdoor op dezelfde weg
C
Dit kun je niet weten

Slide 26 - Quiz


Rechtdoor op dezelfde weg gaan voor: Waar of niet waar. Kies het juiste antwoord
A
I en IV zijn niet waar, II en III zijn waar
B
II en IV zijn waar, I en III zijn niet waar
C
I en II zijn waar, III en IV zijn niet waar
D
I en IV zijn waar, II en III zijn niet waar

Slide 27 - Quiz