Cap 3 - les 1 + 2 etccc materiaal

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

¿Qué vamos a hacer?

• kahoot - para terminar el cap2
• empezamos con el cap3
  1. hablar + leer de Granada
  2. descripciones de personas
• leesvaardigheid - toetsweek
• trabajar en el proyecto => ¡parejas!

Iedereen:

aanmelden LessonUp

Les in twee delen 

Dos preguntas cotidianas

¿Cuál es la fecha de hoy?

¿Qué tiempo hace hoy?

=> anota en tu cuaderno

https:

¿Cómo se llama el Capítulo 3?

¿Qué significa en holandés: "Y tú, ¿cómo eres?"

Capítulo 3

¿Qué ciudad es?

1. Bruselas, Bélgica
2. Ciudad de México, México
3. Bogotá, Colombia
4. Granada, España

Algunas preguntas sobre Granada (7 min.)

1. ¿Dónde está Granada? 

2. ¿En qué comunidad está Granada?

3. ¿Cómo se llama el monumento más famoso de Granada?

4. ¿Quién construyó este monumento? ¿Y cuándo?

5. ¿Qué montaña famosa está cerca de Granada?

6. ¿Qué otras 3 ciudades están en Andalucía?

Aan welk(e) Spaans(e) woord(en) denk je
bij het onderwerp uiterlijk/karakter?

het kledingstuk

1. la prenda
2. el jersey
3. el vestido
4. la prenda de vestir

llevar

1. dragen
2. heten
3. bellen
4. regenen

el consejo

1. de jurk
2. het advies
3. het gevolg
4. het konijn

de kleding

1. la marca
2. la revista
3. el vestido
4. la ropa

de uitverkoop

1. las rebajas
2. el solde
3. las descuentas
4. el consejo

el deporte

1. wedstrijd
2. de sport
3. succes
4. het winnen

Online leerlingen: hacer ejercicios 3 + 4

en sus cuadernos

Leer "La llegada"

1. Va a: Fuente A (Libro de Texto p27)

En parejas: leer el texto en voz alta

2. Hacer: ejercicios 3 + 4abcd (Libro de Ejercicios p89)

3. Estudiar: Quizlet - leerjaar 2 - Capítulo 3 - 3.1 + 3.2

Tiene el pelo moreno. Lleva los pantalones azules.

A

B

C

D

1. Rosa
2. María
3. Pablo
4. Jorge

Tiene el pelo rizado. Lleva un vestido rojo.

A

B

C

D

1. Rosa
2. María
3. Pablo
4. Jorge

Es una mujer delgada, tiene el pelo rubio.

A

B

C

D

1. Rosa
2. María
3. Pablo
4. Jorge

¿Qué adjetivos se mencionan en el vídeo?

0

Adjetivos

1. alto
2. bajo
3. intelectual
4. cómico
5. serio
6. fenomenal
7. guapo
8. activo
9. perezoso
10. atlético
11. tímido
12. trabajador

¿Cómo eres tú?

Escribe dos frases en tu cuaderno.

¿Cómo eres tú?

3 verbos comunes:

- Ser (zijn)

- Tener (hebben)

- Llevar (dragen)

Deze werkwoorden gebruik je in 

standaard combinaties. 

Vertaal eerst de woorden om 

mensen van uiterlijk te omschrijven op de  volgende slide

Es....

1. viejo
2. joven
3. moreno
4. gordo

Tiene los ojos..........

1. azules
2. verdes
3. azul
4. verde

Karakter beschrijven in het Spaans doe je met het werkwoord

Extra uitleg werkwoorden bij personen beschrijven

Ser gebruik je bij het beschrijven van uiterlijk en/of karakter wanneer er een bijvoeglijk naamwoord volgt. 

Bijvoorbeeld: Ella es guapa.

Estar gebruik je bij gemoedstoestanden

Bijvoorbeeld: Estoy contenta. 

Tener gebruik je als je beschrijft hoe oud iemand is of wanneer er een zelfstandig naamwoord volgt. 

Bijvoorbeeld: Tengo los ojos azules.

Lever gebruik je als je beschrijft of iemand iets draagt/aanheeft. 

Bijvoorbeeld: Lleva los pantalones azules. 

1. Ser
2. Llevar
3. Estar
4. Tener

Haarkleur beschrijven in het Spaans doe je met het werkwoord

Extra uitleg werkwoorden bij personen beschrijven

Ser gebruik je bij het beschrijven van uiterlijk en/of karakter wanneer er een bijvoeglijk naamwoord volgt. 

Bijvoorbeeld: Ella es guapa.

Estar gebruik je bij gemoedstoestanden

Bijvoorbeeld: Estoy contenta. 

Tener gebruik je als je beschrijft hoe oud iemand is of wanneer er een zelfstandig naamwoord volgt. 

Bijvoorbeeld: Tengo los ojos azules.

Lever gebruik je als je beschrijft of iemand iets draagt/aanheeft. 

Bijvoorbeeld: Lleva los pantalones azules. 

1. Ser
2. Llevar
3. Estar
4. Tener

Beschrijf jezelf in 4 zinnen
1: Figuur (ser)......., 2: haarkleur (tener), 3: ogen (tener)........, 4: kleding (llevar)........

A. Describe a alguien en esta clase

Individualmente

1. Schrijf je naam boven aan een nieuw blaadje dat je kan uitscheuren
   
2. Beschrijf 2 personen die in de klas zitten, niet je vecin@
3. Dit schrijf je op in minimaal 5 HELE zinnen. Challenge: gebruik muy/poco/bastante

Juntos

1. De docent leest 1 van de 2 beschrijvingen voor
   
2. De klas raad over wie het gaat
   
3. Steek je hand op als je het weet!

¿Qué significan las siguientes palabras en español?
een beetje / te veel / veel / een halve / nog een

¡A trabajar!

tweetallen

Hacer: Classroom ‘Leesvaardigheid ‘ Toetsweek 2 - textos 1-5 = preguntas 1-13, maar let op: 

schrijf in je schrift niet alleen A of B, maar schrijf bij elke vraag waarom je hebt gekozen voor dat antwoord, bijv. aan welk woord je dat hebt gezien, of omdat de andere antwoorden fout waren… 

schrijf in je schrift de woorden die je hebt moeten opzoeken, dus Spaans én Nederlands

Descripciones de personas (extra oefening, basis)

Bekijk de uitleg en zet de (bijvoeglijk naam-)woorden bij het juiste werkwoord.  (klik op 'siguiente/activar' en sleep)

Ejercicio 1

Descripciones de personas (extra uitdaging)

Bekijk de uitleg (= in het Spaans) en maak de opdrachten

Ejercicio 2