Verbranding verdieping 1

Verbranding

reactieschema's
reactievergelijkingen
rekenen aan verbrandingsreacties
milieu
reagens 
verdieping 1

1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3-6

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Verbranding

reactieschema's
reactievergelijkingen
rekenen aan verbrandingsreacties
milieu
reagens 
verdieping 1

Slide 1 - Diapositive

Wat moet op de open plekken worden ingevuld?
Stel het reactieschema op voor de volledige verbranding van butaan.
+
+
butaan
zuurstof
koolstofdioxide
koolstofmono-oxide
water
H2O
O2
CO2
C4H10

Slide 2 - Question de remorquage

Wat moet op de open plekken worden ingevuld?
C6H14        +        O2     -->        CO2        +        H2O
Coëfficiënt getallen waar je uit kunt kiezen:
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20

Slide 3 - Question de remorquage


I   methaan + zuurstof --> koolstof + waterdamp + koolstofmono-oxide
II  methaan + zuurstof --> koolstofdioxide + waterdamp

Welk schema hoort bij de verbrandingsreactie van methaan als er bij de verbranding voldoende zuurstof aanwezig is?

A
schema 1
B
schema 2
C
beide schema's
D
geen van beide schema's

Slide 4 - Quiz


Met welk reagens kan koolstofdioxide aangetoond worden?

A
wit-kopersulfaat
B
jood-oplossing
C
helder kalkwater
D
broomwater

Slide 5 - Quiz


Van de stoffen C3H8 en C4H10 wordt een gelijk aantal moleculen volledig verbrand waarbij waterdamp en koolstofdioxide ontstaan. Voor welke verbranding(en) zijn de meeste O2-moleculen nodig?


A
Voor de verbranding van C3H8
B
Voor de verbranding van C4H10
C
Voor beide verbrandingen evenveel
D
Er treedt geen verbranding op

Slide 6 - Quiz

Van de stoffen C3H8 en C4H10 wordt een gelijk aantal moleculen volledig verbrand waarbij waterdamp en koolstofdioxide ontstaan. 
Voor welke verbranding(en) zijn de meeste O2-moleculen nodig?

Je moet eerst de 2 vergelijkingen opstellen en volledig uitwerken:
C3H8 + 5 O2 --> 3 CO2 + 4 H2O
C4H10 + 13 O2 --> 8 CO2 + 10 H2O

Dus voor de verbranding van C4H10 zijn meer O2-moleculen nodig.

Slide 7 - Diapositive


I   benzine + zuurstof --> koolstof + waterdamp + koolstofmono-oxide
II  benzine + zuurstof --> koolstofdioxide + waterdamp

Welk schema hoort bij de verbrandingsreactie van benzine als er bij de verbranding onvoldoende zuurstof aanwezig is?

A
schema 1
B
schema 2
C
beide schema's
D
geen van beide schema's

Slide 8 - Quiz


Een brandbare stof bestaat uit de atoomsoorten S, C, H en O.
Welke stoffen ontstaan als verbrandingsproducten van deze stof wanneer er bij de verbranding voldoende zuurstof aanwezig is?

A
zwavel, koolstofmono-oxide, water
B
zwaveldioxide, koolstofdioxide, water, zuurstof
C
stikstofdioxide, koolstofdioxide, water
D
zwaveldioxide, koolstofdioxide, water

Slide 9 - Quiz


Een ander milieuprobleem is zure regen. Welke stof is medeverantwoordelijk voor zure regen?

A
koolstofdioxide
B
methaan
C
zwavelstikstof
D
zwaveldioxide

Slide 10 - Quiz


Het versterkt broeikaseffect is een groot probleem.
Welke stof veroorzaakt het versterkte broeikaseffect?

A
koolstofmono-oxide
B
stikstofdioxide
C
koolstofdioxide
D
zwaveldioxide

Slide 11 - Quiz

Wat moet op de open plekken worden ingevuld?
C7H16        +        O2     -->        CO        +        H2O
Coëfficiënt getallen waar je uit kunt kiezen:
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20

Slide 12 - Question de remorquage


Bij de volledige verbranding van een bepaalde hoeveelheid koolstof ontstaat 22 gram koolstofdioxide. 
De vergelijking van deze verbranding is: C + O2 --> CO2
Hoeveel gram koolstof is er verbrand?


A
6 gram
B
11 gram
C
12 gram
D
22 gram

Slide 13 - Quiz

Bij de volledige verbranding van een bepaalde hoeveelheid koolstof ontstaat 22 gram koolstofdioxide. 
De vergelijking van deze verbranding is: C + O2 --> CO2
Hoeveel gram koolstof is er verbrand?

De massaverhouding moet je eerst zelf berekenen.
Relatieve atoommassa van C = 12,0u     O = 16,0u
Je moet x berekenen met een kruisproduct

RV
C
O2
CO2
MV
12,0
32,0
44,0
GG
x
22
x = (22 * 12,0) / 44,0 = 6 gram

Slide 14 - Diapositive

Welke kloppende reactievergelijking hoort
bij dit reactieschema?
zwavel (s) + zuurstof (g) --> zwaveldioxide (g)
A
B
C
D

Slide 15 - Quiz


Met welk reagens kan water aangetoond worden?

A
wit-kopersulfaat
B
jood-oplossing
C
helder kalkwater
D
broomwater

Slide 16 - Quiz

Welke van de volgende stoffen ontstaan in ieder geval bij de verbranding van zwavelhoudende aardolie?
Sleep de juiste stoffen naar het plaatje.

koolstofdioxide
waterdamp
zwaveloxiden
koolstofmonoxide
roet

Slide 17 - Question de remorquage

Wat betekent overmaat?
A
een tekort van een stof voor een volledige reactie
B
dat je na de reactie van een beginstof nog wat over hebt
C
dat je na de reactie geen beginstoffen meer over hebt

Slide 18 - Quiz


Welke stof rechts is bij onderstaande reactie in overmaat, als de reactievergelijking is: 
A
de blauwe deeltjes rechts zijn in overmaat
B
de rode deeltjes rechts zijn in overmaat
C
allebei de deeltjes zijn in overmaat
D
geen van beide deeltjes is in overmaat

Slide 19 - Quiz

Welke is in
overmaat?
A
S
B
O2

Slide 20 - Quiz

Verbranding van aardgas is een...
A
exotherme reactie
B
endotherme reactie

Slide 21 - Quiz


Hoeveel verbrandingsproducten ontstaan er minimaal bij de volledige verbranding van: C6H6OS2
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 22 - Quiz

Hoeveel verbrandingsproducten ontstaan er minimaal bij de volledige verbranding van: C6H6OS2

Volgens onderstaande tabel ontstaan de oxides CO2, H2O en SO2

atoomsoort(en) in brandstof
oxide(s) bij volledige verbranding
C
CO2
H
H2O
S
SO2
C, H en S
CO2, H2O en SO2
C, H, O en S
CO2, H2O en SO2

Slide 23 - Diapositive

Wat is onvolledige verbranding?
Een verbranding met ......... zuurstof.
A
te veel
B
te weinig
C
geen
D
genoeg

Slide 24 - Quiz

Stijn verbrandt alcohol.
De verbranding is volledig.
Geef de kloppende reactievergelijking.
A
C2H6O2C+6H+O
B
C2H6O+3O22CO2+3H2O
C
C2H6O72CO2+3H2O
D
2C2H6O4CO2+6H2O

Slide 25 - Quiz


Waterstof en zuurstof reageren in de massaverhouding 1,0 : 7,9. 
Het reactieproduct is water. Nico brengt 2,0 gram waterstof en 10,0 gram zuurstof in een vat. Dan laat hij beide stoffen met elkaar reageren.

Wat zit er na afloop in het reactievat?
A
alleen water
B
water, zuurstof
C
water, waterstof
D
water, zuurstof, waterstof

Slide 26 - Quiz


Waterstof en zuurstof reageren in de massaverhouding 1,0 : 7,9. 
Het reactieproduct is water. Nico brengt 2,0 gram waterstof en 10,0 gram zuurstof in een vat. Dan laat hij beide stoffen met elkaar reageren.

Was er bij deze reactie een stof in overmaat? Zo ja, welke stof?
A
ja, waterstof was in overmaat
B
ja, zuurstof was in overmaat
C
ja, water was in overmaat
D
nee, er was geen overmaat

Slide 27 - Quiz


Waterstof en zuurstof reageren in de massaverhouding 1,0 : 7,9. 
Het reactieproduct is water. Nico brengt 2,0 gram waterstof en 10,0 gram zuurstof in een vat. Dan laat hij beide stoffen met elkaar reageren.

Hoeveel gram water is bij deze reactie ontstaan?
A
8,9 gram
B
12,0 gram
C
17,8 gram
D
11,3 gram

Slide 28 - Quiz

Waterstof en zuurstof reageren in de massaverhouding 1,0 : 7,9. 
Het reactieproduct is water. Nico brengt 2,0 gram waterstof en 10,0 gram zuurstof in een vat. Dan laat hij beide stoffen met elkaar reageren.
Wat zit er na afloop in het reactievat? water & waterstof
Was er bij deze reactie een stof in overmaat? Zo ja, welke stof? ja, waterstof
Hoeveel gram water is bij deze reactie ontstaan? zie berekening w
RV
H2
O2
H2O
MV
1,0
7,9
x
GG
2,0
y
GG

z
10,0
w
x = 1,0 + 7,9 = 8,9 gram
y = (2,0 * 7,9) / 1,0 = 15,8 gram
z = (10,0 * 1,0) / 7,9 = 1,27 gram
ondermaat
overmaat
Vanuit y geredeneerd is er te weinig O2 want er is maar 10,0. Vanuit z geredeneerd is er genoeg H2 want er is 2,0 en je hebt maar 1,27 nodig.
w = 1,27 + 10,0 = 11,3 gram water of
w = (1,27 * 8,9) / 1,0 = 11,3 gram water
2,0 - 1,27 = 
0,73 gram H2
Wanneer de massaverhouding bekend is gemaakt hoef je deze niet zelf uit te rekenen. Je moet dan dus verplicht werken met de gegeven massaverhouding. Ook al zijn dit mogelijk afgeronde getallen.

Slide 29 - Diapositive

Wat moet op de open plekken worden ingevuld?
C3H8O        +        O2     -->        CO2        +        H2O
Coëfficiënt getallen waar je uit kunt kiezen:
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20

Slide 30 - Question de remorquage


Leg uit bij welke proeven sprake is van een overmaat magnesium.
Kies het beste antwoord.
A
Bij proef 5, hierna zie je niet meer gas ontstaan. Dit betekend dat het zwavelzuur op is.
B
Bij proef 6, er is niet meer gas ontstaan als bij proef 5 daarom vanaf proef 6 een ondermaat aan magnesium.
C
Bij proef 5, hierna is er geen stijging meer in de hoeveelheid gas die ontstaat. Vanaf deze proef is er dus een overmaat aan magnesium.
D
Bij proef 6, de hoeveelheid gas is gelijk aan bij proef 5. Dit betekend dat al het zwavelzuur heeft gereageerd en er dus een overmaat is aan magnesium.

Slide 31 - Quiz

Wat moet op de open plekken worden ingevuld?
Een waterstraalpomp is een zeer eenvoudige vacuümpomp zonder bewegende delen. In de pomp ontstaat onderdruk (Venturi-effect) doordat het water met hoge druk wordt ingespoten.
koelwater
melkachtig troebel
ontkleurt
gassen in
gassen uit
wit-kopersulfaat

Slide 32 - Question de remorquage